Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Melaatschheid

betekenis & definitie

of lepra is een ziekte reeds in het Oude Testament beschreven, in het begin onzer jaartelling vooral om de Middellandsche zee verbreid, en daarna in geheel Europa zóó veelvuldig, dat omstreeks de jaren 1000 tot 1200 talrijke leproserieën of melaatschenhuizen bestonden. In onze streken toen ook akkerziekte genoemd in verband met het isoleeren van lepralijders in hutjes op het land. In China is m. eveneens reeds in de Oudheid bekend, van hieruit verbreid over Indië, Philippijnen en de Stille Zuidzee.

Omstreeks de 13e en 14e eeuw nam de m. in Europa sterk af; nu komt m. in West-Europ. landen alleen nog sporadisch voor, uit de tropen geïmporteerd. De afname ontstond deels door verbeterde hygiënische toestanden, deels door het optreden van andere ziekten, vooral de pest, die onder de slecht behuisde lepralijders groote ravages kon aanrichten.In 1872 werd door den Noor Hansen de melaatschheidsbacil ontdekt, waardoor tevens de besmettelijkheid werd bewezen. In de M.E. nam men die ook aan; maatregelen tegen het besmettingsgevaar waren: de lepralijders werden maatschappelijk dood verklaard en moesten geïsoleerd leven onder allerlei strenge bepalingen. Merkwaardigerwijze heeft men later eenigen tijd gemeend, dat m. niet besmettelijk en alleen overerfelijk zou zijn, zoodat allerlei maatregelen tegen de besmettelijkheid werden opgeheven. Tot Hansen den leprabacil ontdekte. Toch heeft m. niet de besmettelijkheid eener acute infectieziekte, doch meer dan de tuberculose, zoodat in den regel herhaaldelijk en langdurig contact noodig is om m. te krijgen. Onhygiënische toestanden bevorderende verspreiding; zeep is wellicht het beste bestrijdingsmiddel.

Het aantal lijders aan m. is ook in onzen tijd in tropische landen zeer groot. Uiteraard zijn taxaties zeer verschillend (van een tot vier millioen). Ook in de Ned. koloniën komt nog veel m., in bepaalde gedeelten zelfs progressief, voor.

Waar de leprabacil het lichaam binnendringt, weet men niet. Velen meenen door den neus. M. begint dikwijls met een eenvoudige vlek of verhevenheid op de huid, die geruimen tijd kan bestaan zonder dat andere verschijnselen optreden. Kenmerkend voor de vlek is ongevoeligheid. Na korter of langer tijd treedt een uitzaaiing over het geheele lichaam op; dit kan zich af en toe herhalen, waardoor geleidelijk meer blijvende afwijkingen ontstaan. Er zijn in hoofdzaak twee vormen van m.:

1° de m., die zich vnl. in de huid localiseert en daar dikke infiltraten (lepromen of lepraknobbels) doet ontstaan;
2° de m., die vnl. de zenuwen aantast, en ook op de huid meerdere vlakke vlekken te voorschijn roept (lepriden).

De knobbellepra komt vnl. voor in het gezicht, op onderarmen en handen. In het gezicht treden knobbels op, vooral op jukbeenderen, neus, mond, kin en ooren; deze knobbels kunnen samenvloeien, waardoor een starre uitdrukking van het gezicht ontstaat; daarbij vallen de wenkbrauwen uit, het hoofdhaar blijft onaangetast. Op den duur ontstaat een zgn. facies leontina of leeuwenkop. Lepromen kunnen ook tot zweervorming aanleiding geven waardoor verminkingen optreden (tot het afvallen van ledematen toe) en ook het gezicht soms een afschuwelijk uiterlijk biedt. In een later stadium van de m. tast de leprabacil dikwijls de interne organen aan. De stem van den lepralijder wordt soms ruw en toonloos, terwijl ook niet zelden blindheid het gevolg is.

De zenuwlepra begint als regel met pijn in de zenuwstrengen, waarin dan geleidelijk onregelmatige verdikkingen optreden, welke met name bij de beide ellebogen aan den Nervus ulnaris duidelijk waarneembaar zijn. Bij deze m. treden dikwijls nog andere huidafwijkingen op, doordat de normale secretie gestoord is; de huid wordt schilferig en brokkelig. Een van de voornaamste kenteekenen is verder gevoelloosheid voor pijn en warmte van de aangetaste huidgedeelten, zoodat verwonding of verbranding kan ontstaan, zonder dat de lepralijder zulks merkt.

Hoewel in de laatste tientallen jaren enorm veel aandacht aan de m. is besteed, mag men wat betreft de wetensch. resultaten toch nog niet tevreden zijn. De porte d’entrée bij m. is nog niet gevonden, en het lepraonderzoek wordt bovendien belemmerd door den zeer langen tijd, die dikwijls verloopt tusschen infectie en het optreden van de eerste verschijnselen. In het algemeen bedraagt de incubatie-periode eenige jaren. Er zijn echter gevallen bekend van 30 en meer jaren. Ook kan men bij m. de bacillen niet kweeken, en ook geen dier-enting verrichten. In het algemeen is m. een zeer chronisch verloopende ziekte, doch lang niet in alle gevallen van m. zijn de ziekteverschijnselen progressief.

Soms blijft m. tot betrekkelijk geringe afwijkingen beperkt, en er komt zelfs wel eens spontane genezing voor. In den loop der jaren zijn vele geneesmiddelen tegen m. aanbevolen, zonder veel succes. De voornaamste tegenwoordige praeparaten zijn afgeleid van oleum chaulmoograe, geperst uit zaden van de Taraktogenos Kurzii, en via den mond of als inspuiting gegeven. Oleum chaulmoograe was reeds bij de inheemsche bevolking bekend; de moderne scheikunde slaagde erin de meest werkzame bestanddeelen in meer zuiveren vorm te isoleeren. De behandeling van m. moet, wil men succes kunnen boeken, in ieder geval geruimen tijd worden voortgezet.

Er is dikwijls zooveel getwist over de juiste methode van bestrijding, dat men in het geheel niet tot practisch handelen kwam. Tot voor kort was men, sterk onder den indruk van de uitbreiding der m. in tropische landen, overtuigd, dat de beste bestrijding bestaat in strenge isolatie der lepralijders, doch men vergat daarbij dikwijls, dat men met zieken en niet met misdadigers te doen had. De leproserieën werden meestal opgericht op ver verwijderde of onherbergzame oorden, de verzorging was er slecht, terwijl ook de geneesk. hulp in die instellingen dikwijls ontbrak of geheel onvoldoende was. In die landen, waar men met strenge dwangbepalingen de m. heeft trachten te bestrijden, is het succes niet groot geweest, en in het algemeen was de fout dat men in leproserieën alleen onderbracht die lepralijders, die reeds in een vergevorderd stadium der ziekte verkeerden, voor de samenleving wel een afschuwelijke aanblik, doch geen groot besmettingsgevaar meer, terwijl bovendien de kans op het nog bereiken van een resultaat door de behandeling zeer gering was. Meer en meer heeft men ingezien, dat men juist de beginnende gevallen van m. onder behandeling en controle moet krijgen, dat men moet nagaan of in de omgeving van lijders aan m. infectiebronnen voorkomen of personen leven, die reeds door de gevonden zieken werden geïnfecteerd. Hoewel de genezingskansen bij m. niet groot zijn, is er in het beginstadium nog eenige hoop. Isoleeren der lepralijders op een afgelegen plaats heeft geen zin, omdat het aantal te groot is, om dit systematisch door te voeren.

De lepralijder vormt trouwens voor de maatschappij geen grooter gevaar dan een lijder aan open tuberculose, dien wij ook niet onder dwang ergens wegstoppen. Lepralijders kunnen zonder bezwaar in aparte afdeelingen van gewone ziekenhuizen worden verpleegd, waar zij in goede hygiënische omstandigheden kunnen worden gebracht. Het zwaartepunt van de bestrijding moet worden gezocht in het voorlichten van de bevolking door het overal oprichten van sociale diensten, zooals wij die in Europa bij de bestrijding van de tuberculose kennen. Men moet consultatiebureaux voor m. instellen, die sociaal hygiënisch werk verrichten en zoo den strijd tegen de m. aanbinden. Door deze bureaux kan ook de behandeling poliklinisch worden geleid; terwijl alleen voor bijz. gevallen ziekenhuisbehandeling noodzakelijk is. Dwangmaatregelen moeten alleen kunnen worden genomen tegen volkomen asociaal levende lijders, die daardoor een bijz. gevaar voor de maatschappij beteekenen.

In Ned. O. en W. Indië wordt ook nog onvoldoende tegen de m. opgetreden. Het zwaartepunt werd tot dusverre vnl. gezocht in het ondersteunen van leproserieën, welke voor een deel ook leden aan de fouten, welke deze instellingen als regel aankleven. Met groote waardeering kan worden gememoreerd het belangrijke werk, dat door het oprichten en onderhouden van leproserieën door de Missie, de Zending en het Leger des Heils wordt verricht. Een vooruitgang voor Ned.-Indië beteekent de oprichting van een centraal leprainstituut.

Voor Belgisch Kongo, zie Kongo sub 1, O, Sociale Werken. De meest bekende figuur uit België op het gebied van melaatschenverzorging is pater ➝ Damiaan De Veuster, die werkte op het eiland Molokai in Oceanië.

E. Hermans.