Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Maatschappij

betekenis & definitie

A) in engeren zin ieder veelvoud van personen, dat met het oog op de bereiking van een gemeenschappelijk doel, min of meer duurzaam tot een geordende eenheid is geworden. Het veelvoud van menschen is het materieel, de zedelijke eenheid van dat veelvoud het formeel bestanddeel van de m. De meest beslissende rol wordt in de m. vervuld door het gemeenschappelijk doel: wie tot de m. als lid zullen behooren, is van het doel afhankelijk; de zedelijke eenheid komt op de eerste plaats door het doel tot stand; het karakter van de m., of ze bijv. een stoffelijke dan wel een geestelijke vereeniging is, bijgevolg ook de onderlinge rangorde tusschen meerdere m., en of ze van elkaar numeriek dan wel specifiek verschillen, is van het doel der m. afhankelijk.

In iedere m. is een gezag of leiding noodig, opdat het voortbestaan der m. en het doelstreven niet zouden stranden op het verschil in verstandelijk inzicht en in wilsrichting, dat onder menschen niet te vermijden is.De laatste oorzaak voor het bestaan van maatschappelijke verbanden is God, die de menschelijke natuur individueel ongenoegzaam heeft geschapen, maar tegelijk aan deze natuur het vermogen en den drang heeft meegedeeld om voor die ongenoegzaamheid aanvulling te zoeken in de geordende samenwerking met anderen. Niet iedere m. wortelt op dezelfde wijze in de menschelijke natuur; het huisgezin en de staat worden door de natuur met noodzakelijkheid gevorderd (de Kerk behoort niet tot de natuur maar tot de bovennatuur); alle andere zijn min of meer vrije maatschappijen. Voorts is van gewicht het onderscheid tusschen volmaakte en niet volmaakte maatschappijen. Volmaakt is de m., wanneer ze tot doel heeft om te behartigen alle belangen harer leden, minstens van een bepaalde algemeene soort en wanneer ze bovendien zich zelf tot dat doel voldoende is, doordat ze nl. souverein, d.w.z. op haar gebied aan geen andere m. meer ondergeschikt is. Alleen de Kerk en de staat zijn in dezen zin ieder op eigen gebied volmaakt.

B) In ruimeren zin wordt maatschappij gebruikt als nevenstelling van staat; dit woord duidt dan op alles, wat behoort tot de samenwerking der menschen, voor zoover deze niet op de politiek of staatkunde is gericht.

De middeleeuwsche m. was georganiseerd door het ➝ gildewezen. Van lieverlee ontaard, werd deze structuur stukgeslagen door de Fransche revolutie. Het ➝ individualisme kwam er voor in de plaats. Dit individualisme beschouwt het individu als de eenige werkelijkheid en als zich zelf genoegzaam, de m. als een loutere opeenhooping van individuen; zijn maatschappelijk ideaal is de volledige ontplooiing der individueele krachten en strevingen in een sfeer van ongebonden-vrije concurrentie. De tegenpool van het individualisme is het ➝ collectivisme, dat het geheel, de collectiviteit als de eenig ware werkelijkheid ziet en de individuen als haar uitloopers; het individu is slechts deel van het geheel en moet daarin opgaan. Marxisme, ➝ socialisme, ➝ communisme, ➝ fascisme, ➝ nationaal-socialisme en ➝ universalisme zijn deze opvatting min of meer toegedaan.

De Christelijke beginselen kanten zich zoowel tegen het individualisme als tegen het collectivisme; én voor het individu én voor de collectiviteit vorderen zij de hun rechtens toekomende plaats in harmonische samenstemming op. De m. moet onder de bezielende leiding, voorlichting en steun van den staat opnieuw worden opgebouwd volgens de grondgedachten van de middeleeuwsche gilden, d.w.z. volgens het beginsel van de subsidiaire werkzaamheid en van de organische maatschappij-opvatting. Het eerste beginsel houdt in, dat de lagere gemeenschappen in betrekking tot de individuen en de hoogere gemeenschappen in betrekking tot de lagere slechts een aanvullende beteekenis bezitten. Het tweede doet de m. kennen als een geheel in zedelijken zin, dat dus alleen tot stand kan komen als resultaat van verstandelijk kennen en willen; in dit geheel heeft ieder deel eigen doel en functie, welke zóó moeten nagestreefd en vervuld worden, dat in harmonische samenwerking en onderlinge aanvulling tevens het welzijn van het geheel gediend wordt. De hier bedoelde deelen van het maatschappelijk organisme zijn de beroepsstanden in den geest van de ene. Quadragesimo Anno. ➝ Beroeps-organisatie; Corporatieve staat.

Het is strijdig met de organische maatschappij-opvatting om groepeeringen te vormen, die ieder voor zich een zoodanig afgesloten geheel vormen, dat ze met andere groepeeringen van dezelfde m. niet samenwerken, elkander niet aanvullen. Het ➝ kastenwezen bezit vaak dit verwerpelijke karakter. Indien het dualisme (➝ Dualisme in de sociologie) zooals dit in koloniale gebieden wel voorkomt, zich voor deze afsluiting wacht, kan het met de organische maatschappij-opvatting zeer wel in overeenstemming te brengen zijn.

Lit.: Voor m. in engen zin: Niekel, Rationeele Maatschappij- en Staatsleer (1931); Schwer, Katholische Gesellschaftslehre (Paderborn 1928). Voor m. in ruimeren zin: de encycliek Quadragesimo Anno (II,5) en de daarop verschenen commentaren. Koenraadt.

C) Van de vele maatschappijen in engeren zin, op het gebied van handel, wetenschap, kunst, letteren, enz., worden de volgende afzonderlijk genoemd:

Maatschappij als Ned. rechtsterm is een oud woord voor het tegenwoordige ➝ vennootschap.

Maatschappij voor Gemeentecrediet in Nederland, gevestigd te Amsterdam, opgericht 1 Maart 1870. Doel: het leenen van gelden aan of onder garantie van gemeenten, provinciën en waterschappen in Nederland. De vennootschap is bevoegd op de wijze bij de statuten voorgeschreven gelden ter leen op te nemen. Per 31 Dec. 1934 bedroeg het geplaatste kapitaal 3 350 000 gld., waarvan gestort 2 550 000 gld. De reserves bedroegen 1 077 875 gld. De opgenomen gelden beliepen 39 666 200 gld. Huysmans.

Voor de Mij. voor Gemeentecrediet in België, zie ➝ Gemeentecrediet (België).

De Katholieke Maatschappij, de eerste vereeniging van Katholieken in Ned. (1820-’23). Opgericht door een aantal priesters en leeken, van wie Le Sage ten ➝ Broek de bekendste is, wilde deze maatschappij door het uitgeven van brochures het Katholicisme propageeren en de Katholieken van Noord en Zuid nader tot elkaar brengen. De regeering van Willem I achtte de organisatie staatsgevaarlijk en ontbond haar (1823). Lit.: J. Witlox, De Kath. Staatspartij (I 1919). de Haas.

Maatschappij der Ned. letterkunde te Leiden, een geleerd genootschap te Leiden, dat ten doel heeft, „de bevordering der Ned. Taal- en Letter-, Geschied- en Oudheidkunde”. In 1766 ontstond de M. uit een der vele 18e-eeuwsche letterlievende vereenigingen, Minerva Crescunt, te Leiden, die zich onderscheidde door een breeden en wetenschappelijken grondslag. Oprichters van Minerva C. waren in 1757 W. Mobachius Quaet, Adr. v. Assendelft en H. A. Kreet, drie Leidsche studenten, bij wie zich later Frans van Lelyveld, H. van Wijn, H. Tollens, P. Paludanus, M. Tydeman en Adr. Kluit voegden. In 1766 constitueerde zich de M., waarvan elk lid eens per jaar een verhandeling, in Nederduitsch of Latijn, te schrijven had over een taal-, dicht-, oudheid- of geschiedkundig onderwerp. Het besprokene op de maandelijksche vergaderingen werd, en wordt nog, afgedrukt in de Handelingen. In 1774 werd de M. als rechtspersoon erkend. Veel heeft de M. gedaan voor onze moedertaal. De lijst van verhandelde onderwerpen is lang en veelzijdig, al dragen de studies het kenmerk van hun tijd en de vigeerende opvattingen van de officieele wetenschap, zoodat vooral de oudere studies over de M.E. en de middeleeuwsche lit. correctie behoeven. De beoefening van de wetenschap en de kunst der letteren werd en wordt nog immer aangemoedigd door prijzen:

1° C. W. v. d. Hooght-prijs, 1000 gld. per jaar, ter aanmoediging van een jong schrijver;
2° Meesterschapsprijs, 1000 gld., wordt om de 7 jaren uitgekeerd aan de meest markante figuur uit de afgeloopen periode;
3° Wijnandts-Francken-prijs, 500 gld., om de twee jaar voor essay of biographie.

Tot 1934 bestond nog de Mei-prijs, 1000 gld. per jaar, voor poëzie. De M. onderhoudt te Leiden een uitgebreide en voor de studie der Ned. letteren zéér belangrijke bibliotheek en geeft, naast „Werken” en „Handelingen”, ook „Levensberichten der afgestorven medeleden” uit, die een waardevolle bron vormen voor de geschiedenis onzer letterkunde.

Lit.: Gedenkschrift van het Eeuwfeest van de M. (1867); Handelingen en Mededeelingen van de M. (1767-heden); P. J. Blok, Oorsprong der Leidsche H., in Handel, der M. (1895-’96). Piet Visser.

Maatschappij tot bevordering der Nederduitsche taal- en letterkunde werd in 1836 door J. F. Willems en J. David te Brussel gesticht onder de bescherming van het staatsbestuur. Op haar verzoek werd bij K.B. van 6 Sept. 1836 een prijsvraag uitgeschreven tot oplossing van het spellingsvraagstuk; ze ijverde voor het oprichten van een Vlaamsche afd. van de Kon. Academie te Brussel en riep in Oct. 1841 het Taalcongres bijeen te Gent. Haar orgaan was het Belgisch Museum (1837-’46). Bij het onvoorzien afsterven van J. F. Willems (1846) viel de Maatschappij.

A. Boon.

Maatschappij tot Nut van den Javaan, een vereeniging, opgericht in 1866 door dr. W. Bosch, gewezen chef van den militairen geneeskundigen dienst in Ned.-Indië, met het doel, het ➝ cultuurstelsel te bestrijden, en den Javaan de vrijheid om alleen voor eigen voordeel te werken en de vrije beschikking over zijn gronden terug te geven. Het hoofdbestuur zetelde eerst te Arnhem, later te Rotterdam. Propaganda werd gemaakt door het houden van vergaderingen en het verspreiden van geschriften, eerst incidenteel, later in een periodiek „Nederland en Java”. De M. heeft stellig bijgedragen tot de wijziging in de denkbeelden op het gebied der koloniale politiek. Toen echter na 1870 vsch. maatregelen in den geest als door de M. voorgestaan, genomen waren, ging het ledental sterk achteruit en in 1876 werd tot ontbinding overgegaan.

Olthof.

Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Gesticht in 1784 te Edam door Jan Nieuwenhuyzen, Doopsgezind predikant. In 1787 werd de zetel der M. overgeplaatst naar Amsterdam. De grondgedachte was de ethische en maatschappelijke denkbeelden van dien tijd (Aufklärung) te verbreiden. Het „Nut” kwam daardoor in botsing met het positieve Christendom en werd de voorvechter van de neutraliteitsgedachte; daarom werd het door Katholieken en geloovige Protestanten gewoonlijk krachtig bestreden. Schier van meet af wijdde het alle aandacht aan de verbetering van het onderwijs. Op de nationale regeling van het onderwijs in de Bataafsche Republiek heeft het sterken invloed gehad, met name op het tot stand komen van de schoolwet van 1806. Het bekende voorschrift in deze wet, dat het onderwijs dienstbaar gemaakt zal worden aan de opleiding der kinderen „tot alle christelijke en maatschappelijke deugden”, is feitelijk afkomstig uit Nutskringen. Voorts verzorgde het de uitgave van schoolboekjes, in den geest van een algemeen „verlicht” Christendom. Tijdens de vereeniging van Zuid- en Noord-Nederland (1815-’30) strekte het zijn werkkring ook uit over de Zuidelijke provincies, waar het, niet steeds ten onrechte, een zeer slechte reputatie bij de Katholieken had. Dat geldt o.m. ook van zijn schoolboekjes, die of te zeer Protestantsch-godsdienstig-zedenkundig waren, soms wellicht anti-Katholiek, of te zeer neutraal om niet veroordeeld te worden. Het Nut streed in den schoolstrijd der jaren ’40 voor een onverzwakt handhaven der zgn. „gemengde school”. Bij de grondwetsherziening van 1848 had dit in zooverre succes, dat in de grondwet (art. 194, alinea 3) de door vrees voor Rome en Dordt ingegeven bepaling opgenomen werd, dat overal van overheidswege voldoend lager onderwijs zou gegeven worden, een bepaling, die ten zeerste het karakter van den schoolstrijd bepaald heeft. Tot op heden heeft het Nut, dat zich schier over geheel Ned. vertakte, zijn actieve belangstelling voor het onderwijs behouden. Het opende te Amsterdam een seminarium voor paedagogiek (1919). Voorts stichtte het bewaarscholen, lagere scholen, kweekscholen, nijverheidsscholen, avondteekencursussen. Het organiseert lezingen en onderhoudt volksbibliotheken. Ook op direct-maatschappelijk gebied beweegt het zich door het stichten van spaarbanken en voorschotbanken (bestrijding van den woeker), door bevordering der volksgezondheid (zwembaden, woningbouw), enz.

Lit.: Gedenkboek Mij. tot Nut van ’t algemeen (1784-1934). Verberne.

Maatschappij voor Nijverheid en Handel, ➝ Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen.

Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, gevestigd te Batavia, werd opgericht in 1853. Doel: bevordering van nijverheid en landbouw in Ned.-Indië. Middelen ter bereiking van dat doel:

1° het in behandeling nemen van alle met nijverheid of landbouw in verband staande zaken, waaromtrent haar advies gevraagd wordt;
2° het uitgeven van een tijdschrift en van de notulen der vergaderingen;
3° het uitschrijven van prijsvragen;
4° de afgifte van afzonderlijke verhandelingen;
5° het aanleggen van verzamelingen van natuur- en nijverheidsproducten. Sedert 1888 bestaat er een Ned. afdeeling, eerst gevestigd te Amsterdam, doch in 1899 overgebracht naar Den Haag.

Olthof.

Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. Werd 1829 gesticht door A. C. G. Vermeulen (* 1798, † 1872). Bij haar honderdjarig bestaan telde zij 40 afd. met ca. 8000 leden. Haar werkzaamheden bestaan o.a. in: het beoordeelen van het muziekonderwijs in het algemeen en van het volkszangonderwijs, de hoogere opleiding van voor de toekomst veelbelovenden en het houden van muziekuitvoeringen. De examens voor muziekonderwijs zijn sedert kort staatsexamens geworden.

Lit.: J. D. C. van Dokkum, Honderd jaar Muziekleven in Ned.; een gesch. van de M. t. bev. d. T. bij haar eeuwfeest (1929). Koole.

Maatschappij tot Verspreiding van Goede en Goedkoope Lectuur (Wereldbibliotheek), N.V., opgericht 1905 te Amsterdam, tot 1932 onder leiding van dr. L. Simons. Voornaamste uitgaven: Wereld-Bibliotheek, Ned. Bibliotheek, complete werken van Vondel in 10 dln. (in 1936 8 dln. verschenen), Vondelkroniek. Ook veel moderne literatuur van eigen bodem en vertaalde buitenlandsche, benevens oudere meesterwerken (Dante, Shakespeare, Grieksche tooneelspelen van Sophocles, Euripides, Aeschylus, enz.).

Maatschappij van Weldadigheid, ➝ Koloniën van Weldadigheid.