Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Licht

betekenis & definitie

A) Natuurkunde. Het licht maakt het ons mogelijk de voorwerpen te zien, doordat onze oogen reageeren op het l., dat door die voorwerpen wordt uitgestraald of teruggekaatst. In het dagelijksch leven spreekt men van lichtstralen, welke van een voorwerp uitgaan, en inderdaad laat het l. zich bij benadering opvatten als te bestaan uit stralen, die zich rechtlijnig voortplanten en bij het treffen op een oppervlak gebroken kunnen worden of teruggekaatst (* Breking; Dubbele breking).

In de zgn. geometrische of meetkundige optica worden de wetten van deze terugkaatsing en breking nader onderzocht. De werking der optische instrumenten als bril, microscoop, kijker e.d. kan met behulp der meetkundige optica beschreven worden. Het eigenlijke wezen van het licht is hiermede echter niet verklaard.

Dit wordt onderzocht in de zgn. physische optica. De vraag wat licht eigenlijk is, is moeilijk te beantwoorden en is door de onderzoekingen van de jongsten tijd nog ingewikkelder geworden. De meening is in den loop der eeuwen steeds zeer uiteenloopend geweest.De belangrijkste opvattingen voor onze kennis van het wezen van het l. zijn geweest die van Newton en van Huygens. Volgens de corpusculaire theorie van Newton bestaat het l. uit zeer kleine deeltjes, die door de lichtbron naar alle richtingen worden uitgezonden. Met behulp van deze opvatting kunnen de terugkaatsing en de breking geheel verklaard worden, dus ook de werking van spiegels en lenzen. Daartegenover stelde Huygens de zgn. undulatie-theorie op, volgens welke het l. een golfbeweging zou zijn, die zich voortplant in een middenstof, den zgn. aether, die ook in het luchtledige aanwezig is. Aanvankelijk vond Huygens’ theorie, die eveneens de terugkaatsing en de breking verklaart, niet veel aanhang; de opvatting van Newton was inderdaad meer voor de hand liggend, zoolang men alleen te maken had met terugkaatsing en breking. Toen echter later de verschijnselen der → interferentie en → buiging werden ontdekt, moest de corpusculaire opvatting spoedig verlaten worden voor de undulatietheorie. Indien het l. uit deeltjes bestond, zou het onmogelijk moeten zijn, dat twee lichtstralen, die langs verschillende wegen in eenzelfde punt samenkomen, duisternis zouden opleveren, wat werkelijk kan plaatsvinden. Volgens de golftheorie laat zich dit echter gemakkelijk verklaren. De theorie van Huygens kon later nog verdiept worden, toen men de → polarisatie van het l. leerde kennen. Duidelijk bleek, dat het l. moest worden opgevat als een golfverschijnsel van transversale trillingen, d.w.z. de trillingen geschieden loodrecht op de voortplantingsrichtmg van den lichtstraal. Men zou dan te maken hebben met elastische trillingen van den aether, die op ons oog den lichtindruk teweeg zouden brengen.

In de 19e eeuw is ons inzicht in het wezen van het l. opnieuw verdiept door de onderzoekingen van Maxwell. Een lichtstraal is volgens dezen een voortplanting van periodieke electrische en magnetische krachten in den aether. Men spreekt hier van electromagnetische golven. Daarmede werd het l. teruggebracht tot de electrische en magnetische verschijnselen. Het l. bleek in wezen hetzelfde te zijn als de golven der draadlooze telegraphie, warmtestralen, ultraviolette en röntgenstralen, enz. Principieel zijn dit dus alle dezelfde verschijnselen, het verschil ligt alleen in het aantal trillingen per seconde, de zoogenaamde frequentie, en in de golflengte. De langste golven zijn die der radiotelegraphie, dan volgen resp. de warmtestralen, het licht, de ultraviolette en de röntgenstralen. Ons oog is slechts gevoelig voor een zeer klein gebied van dit geheele spectrum der electromagnetische golven: het gedeelte, dat men in het dagelijksch leven l. noemt. De verschillende kleuren beteekenen weer onderling verschillende golflengten. Het roode l. heeft de langste golflengte, dan volgen resp. oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet (in afnemende golflengte, dus toenemende frequentie). In het witte licht zijn deze verschillende golflengten in een bepaalde intensiteitverhouding te zamen vereenigd. De voortplantingssnelheid van het licht, de snelheid dus waarmede de trillingen zich voortplanten, is in vacuum dezelfde als voor alle electromagnetische golven, en bedraagt 300 000 km per seconde. Gaat het licht door materie heen. dan is deze snelheid eenigszins verschillend voor de verschillende frequenties, wat de zgn. dispersie (kleurschifting) ten gevolge heeft. De theorie van Maxwell, die een opheldering van vele verschijnselen kon geven, is later door vsch. experimenten bevestigd. De electronentheorie van Lorentz en de nieuwere opvattingen omtrent den bouw der atomen hebben op haar beurt, in aansluiting aan de theorie van Maxwell, vsch. andere verschijnselen, die bij het l. optreden, kunnen verklaren.

Intusschen heeft de jongste ontwikkeling der natuurkunde verschijnselen aan het licht gebracht, die ook met de theorie van Maxwell niet verklaard kunnen worden (photo-electrisch effect, Compton-effect e.d.). Dit heeft Einstein geleid tot zijn theorie der zgn. lichtquanten, volgens welke het l. wordt uitgestraald als „brokjes” energie, waarvan de grootte in een eenvoudig verband staat met de frequentie van het licht. Van een golfstructuur is in deze theorie echter geheel geen sprake meer. Voor het verklaren van vsch. nieuw ontdekte verschijnselen is deze aanname van Einstein, die in verband staat met de → quantentheorie van Planck, echter noodzakelijk. Men moet dit echter aldus opvatten, dat het schijnt alsof het l. een tweevoudige natuur bezit; bij de verklaring van breking, buiging, enz. kan men alleen met de golftheorie iets aanvangen, bij de verklaring van verschijnselen, die bij zeer korte golflengten optreden (röntgenstralen en gammastralen) moet men noodzakelijk de lichtquanten te hulp roepen. Deze twee siachtige natuur van het l., die veel lijkt op een combinatie van de opvattingen van Newton en Huygens is nog verre van opgehelderd.

Voor de lichttheorie voor lichamen in beweging, vgl. de → Relativiteitstheorie.

Lit.: De hoofdstukken over optica in de vsch. natuurk. handboeken. Studiewerken: Zwikker, Leerboek der Optiek (1933); Drude, Lehrb. der Optik (Leipzig 1910); Born, Optik (Berlijn 1933). Een aardig populair werk is dat van Bragg, The Universe of Light (Ned. vert.: Het Wonder van het Licht, 1934). Borghouts

B) In de Christelijke symboliek is het l. een symbool van God overeenkomstig 1 Joh. 6.16, meer speciaal van Christus overeenkomstig Joh. l.9: door zijn Evangelïe heeft Christus licht in de duisternis gebracht; vandaar worden bij plechtige verkondiging van het Evangelie twee kaarsen gebrand. Verder is het l. een symbool van de vreugde. In verband met de scheiding van l. en duisternis ziet men afbeeldingen in de S. Paulus te Rome, alsook in de Sixtijnsche kapel (Michelangelo). Kaars. Zie verder ook het art. → Eeuwig licht.

Lit.: Theiler, Das L. als Symbol u. Sacramentale i. d. kath. Kirche (1907). p.Gerardus

C) Licht in de liturgie. Het gebruik van licht tot min of meer zuiver geestelijke doeleinden, zoowel in als buiten den openbaren godsdienst, was te allen tijde bekend, nl. als uiting van blijdschap, van vereering. ook wel als middel tot afweer van kwade machten. Zoodra het gevaar voor misbruik en misverstand (wegens de heidensche gebruiken) was geweken, volgde de Kerk dit voorbeeld hiertoe op bijzondere wijze uitgenoodigd door de H. Schrift, voor wie het l. het zinnebeeld is van God en diens, vnl. bovennatuurlijke, werking, van Christus en van het bovennatuurlijke leven: de deelname dóór Christus’ Menschheid aan de Goddelijke Natuur. Het oudst is het gebruik van l. in den Doodencultus, dan, sinds 4e eeuw (vnl. in het Oosten) ook elders: (blijvend) licht in kerken (bij het altaar), ter begeleiding in optochten van kruis, evangelie, bisschop, relieken, van de H. Eucharistie; bij het Misoffer, de toediening van Sacramenten (Doopsel); voorts als feestverlichting (kronen met blinkende sieraden behangen ter verhooging der schittering, gelijk heden nog in Italië). Tegenwoordig is voor strikt liturgisch gebruik slechts kaarsen olielicht geoorloofd; overigens ook ander, alleen is alle theatrale verlichting verboden. → Godslamp; Kaars; Lamp; Lantaarn; Olie; Was. Louwerse

Lit.: Thurston, in The Cath. Encyclop. (s. v. Lights).