of wettelijk erfdeel (Ned. recht) is een gedeelte der goederen, hetwelk aan de bij de wet geroepen erfgenamen in de rechte linie wordt toegekend, en waarover de overledene, noch bij giften onder de levenden, noch bij uitersten wil, heeft mogen beschikken (960 B. W.). Is in het algemeen de erflater bevoegd bij testament vrijelijk over zijn goederen te beschikken, t.a.v. sommige personen, die door de wet beschermd worden, en die op de l. p. een beroep kunnen doen, is hij beperkt, want over hun deel kan hij niet beschikken.
Om een beroep te kunnen doen op de l. p. is vereischt, dat men bloedverwant in de rechte linie is en dat men, zoo de erflater zonder testament overleden ware, erfgenaam zou zijn geweest. De echtgenoot heeft geen l. p.Het wettelijk erfdeel bedraagt in de nederdalende linie, indien de erflater slechts één wettig kind nalaat, de helft van de goederen, welke het kind bij versterf zou hebben geërfd. Zijn er twee kinderen, dan bedraagt het voor ieder kind ⅔ gedeelte. Zijn er 3 of meer kinderen, dan bedraagt het ¾ gedeelte. Voor de regeling betreffende het natuurlijke kind, zie Ned. B. W. art. 963. In de opgaande linie bedraagt het altijd de helft van hetgeen volgens de wet aan eiken bloedverwant in die linie bij versterf toekomt (961 B. W.). Bij de berekening van het wettelijk erfdeel komt in aanmerking niet alleen hetgeen ten tijde van het overlijden aanwezig is, doch ook wat vroeger bij leven van den erflater door dezen is weggeschonken. Blijkt dat door schenkingen onder de levenden de l. p. van een legitimaris is bekort, dan heeft deze het recht bij het openvallen der nalatenschap inkorting te vragen. ➝ Inkorting. Belg. recht. Art. 913 van het Belgische B. W. regelt het gewoon voorbehouden gedeelte van de wettige afstammelingen in de rechte nederdalende linie op dezelfde wijze als het Ned. B. W. Met de wettige kinderen worden gelijkgesteld: 1° de gewettigde kinderen (art. 333), het aangenomen kind (art. 350) en, volgens de Belg. rechtspraak ten minste, zijn de kinderen van den aangenomene gelijk te stellen met de wettige kleinkinderen van den aannemende. Voor de erkende natuurlijke kinderen geldt een afzonderlijke regeling (vgl. Belg. B. W. art. 757 en 758).
Daar art. 1094 en 1098 Belg. B. W. bovendien nog een speciaal beschikbaar gedeelte hebben vastgesteld, wat de milddadigheden tusschen echtgenooten betreft, gebeurt het wel dat de l. p. der kinderen er door beïnvloed wordt. Indien de echtgenoot, die de beschikking doet, kinderen of afstammelingen nalaat, die uit zijn huwelijk geboren zijn, dan kan hij, volgens art. 1094, aan zijn mede-echtgenoot hetzij ¼ der goederen in vollen eigendom en een ander ¼ in vruchtgebruik, hetzij de helft zijner goederen enkel in vruchtgebruik geven. Vermits dit speciaal beschikbaar gedeelte vast is, terwijl het gewone daarentegen schommelt met het aantal kinderen, is het nu eens grooter dan weer kleiner dan het gewoon beschikbaar gedeelte. De l. p. kan aldus bekort worden in bepaalde gevallen. Anders, indien de echtgenoot, die zijn mede-echtgenoot bevoordeelt, kinderen uit een vorig huwelijk nalaat; hij kan den bevoorrechte slechts een kindsgedeelte van het minstgenietende kind geven, en zonder dat, in dit geval, deze schenking het vierde deel der goederen zou mogen te boven gaan (art. 1098). Het beschikbaar gedeelte is dus bij toepassing van dit artikel nooit grooter, maar immer kleiner dan tegenover derden.
De artikelen van het Belg. B. W., die het voorbehouden erfdeel van de ascendenten regelen, zijn: art. 915 voor de wettige opgaande bloedverwanten, en art. 333 doet hetzelfde voor die van het gewettigde kind. Het voorbehouden gedeelte komt in iedere linie toe aan den naasten opgaanden bloedverwant, ter uitsluiting van de anderen, die tot de erfenis niet geroepen zijn (art. 915; lid 2). De hoegrootheid is in principe ¼ voor elke linie, zoodat ½ zal voorbehouden worden, indien er opgaande bloedverwanten zijn in de beide linies. Een speciaal beschikbaar gedeelte kan weer ontstaan bij toepassing van art. 1094, waarbij de echtgenoot ten voordeele van zijn mede-echtgenoot ook nog het vruchtgebruik van het voorbehouden gedeelte der ascendenten wegschenken kan, zoodat het wettelijk erfdeel van deze laatsten dan voor elke linie maar ¼ in blooten eigendom meer is.
Verders kan het wettelijk erfdeel van een erkend natuurlijk kind, in samenloop met dat der ascendenten, dit laatste terugbrengen op ⅛ per linie.