Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Leeuwarden

betekenis & definitie

(Friesch: Ljouwert), hoofdstad van en gem. in de prov. Friesland; jongste en grootste der 11 Friesche steden ; econ. middelpunt van dit agrarische gewest, tevens cultureel centrum; opp. 1 613 ha (bodem zeeklei). Op 1 Jan. 1936: 52 521 inw. (1795: 15 000, 1830: 20 000, 1860: 25 000, 1890: 30 000, 1920: 43 000).

L. is een van de weinige Friesche gem. met toenemende bevolking. De bevolking spreekt Stadsfriesch. In 1934 was 27% der bevolking Ned.

Herv. (1860: 70%), 14% Geref., 2,5% Doopsgezind, 4% overige Prot., ruim 1% Isr., 12% Kath. (1879: 18%; 1899: 16%) en 38% onkerkelijk (1899: 4%, 1920: 22%). De Kath. vormen 2 parochies.Stadsplan (zie ook sub Geschiedenis in dit art., en plattegrond van L. bij de kaart van Friesland, dl. XI t/o kol. 207). De singels der stad geven ong. de grenzen van het oude L. aan. De groote uitbreiding kwam vooral na 1870. In het Z. sluit de bebouwde kom van → Huizum direct aan bij die van L. De vele wateren in L. worden druk bevaren; de vaak geopende bruggen hinderen ernstig het landverkeer. Een ringkanaal om de stad, reeds ontworpen, zal belangrijke verbetering schenken.

Aan bezienswaardigheden is L. rijk. Naast de laat-Gotische Oldehove (Friesch: Aldehou), een 40 m hoogen toren met mooie klokken (1529-’32), verrees nooit de ontworpen kerk. De Jacobijner of Groote Kerk (14801550) behoorde eens aan de Dominicanen. Op de plaats van het Burmaniahuis (1874) stond voorheen de stins der Burmania’s. De Waag, een Renaissance-bouwwerk (1595-’98), werd tot 1880 als zoodanig gebruikt; thans is in één der zalen het Friesch Natuurhistorisch Museum ondergebracht. Van uit het Fratemiteitshuis werd in 1795 de stedelijke en gewestelijke omwenteling geleid. Het Raadhuis dagteekent van 1715. De ambtswoning van den commissaris der koningin, nu geheel omgebouwd, was voorheen stadhouderlijk Hof en is uit de 15e e.; er voor staat het standbeeld van stadhouder Willem Lodewijk, „Us Heit” (1906).

Het Princessehof, herinnerend aan Maria Louise, „Marijke Meu”, is nu Museum van Indische en Chineesche Kunst. De Prinsentuin (1648) is thans openbaar park. In de Kanselarij (1566-’71), lang zetel van het Hof van Friesland, is nu de Provinciale Bibliotheek met het Rijksarchief van Friesland gevestigd. Waar eens een Sint Nicolaasklooster stond (korten tijd bisschopp. ambtswoning, 1570-1578), staat thans het Gouvernementsgebouw, zetel der Prov. Staten. Verder noemen we het Friesch Museum (→ Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheiden Taalkunde), het Amelandshuis (1678), de voormalige stins der Camminglia’s (→ Ameland), tot voor kort St. Bonifatius-ziekenhuis.

Onder de nieuwere bezienswaardigheden vallen op de St. Bonifatiuskerk met den 82 m hoogen toren en het R. K. Oude Liedenen Weeshuis, beide van Cuypers (1882), het Beursen Waaggebouw (1880), het Posten Telegraafkantoor (1904), het Paleis van Justitie (1847), het Rengerspark, het Waling Dijkstramonument (1916), de Pier Pandertempel (1934), het nieuwe St. Bonifatius-ziekenhuis, de veemarkt, groot ruim 2,3 ha, met plaats voor meer dan 10 000 stuks vee, en ten slotte de Strafgevangenis (het vroegere Blokhuis) voor gevangenen, die tot meer dan 5 jaar veroordeeld worden.

Middelen van bestaan. Reeds eeuwen lang is L. het econ. middelpunt van Friesland. Handel, verkeer en industrie waren en zijn grootendeels ingesteld op en afhankelijk van de toestanden in deze agrarische provincie (zie ook sub Geschiedenis in dit art.). L. is de zetel van meerdere gewestelijke econ. organisaties, o.a. van de Friesche Mij. van Landbouw (→ Friesland, sub Middelen van bestaan), den Bond van Coöp. Zuivelfabr. in Friesland, de Friesche Coöp. Zuivel Export Vereeniging, de verschillende Stamboeken (→ Friesland, sub Middelen van bestaan), de Friesche Coöp. Vereeniging voor Zaaizaad en Pootgoed (afk. Z. P. C.), de Coöp. Veiling „De Tuinbouw”, den Noord Ned. Coöp. Eierhandel, den Coöp. Zuivelbond, een drietal coöp. boerenbanken, de Prov. Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer enz. ; voorts is in L. de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland, alsmede een arbeidsbeurs.

Handel. L. heeft een belangrijken handel in vee, zuivelproducten en eieren, tuinbouwgewassen, landbouwen veeteeltbenoodigdheden. De Vrijdagsche veemarkt wordt in Nederland alleen door die van Rotterdam overtroffen. De drukte, die ze teweeg brengt, doet zich tot in de uiterste hoeken der prov. gevoelen.

Aanvoercijfers over de jaren 1932, 1933 en 1934 Jaar Runderen Varkens Schapen Paarden Geiten

1932 129 477 70122 52 455 2 555 1045
1933 148 235 38 179 56 389 2 366 1059
1934 129 076 34 043 47 095 3 415 1141

Verkeer. L. is middelpunt van een druk landen waterverkeer. Straatwegen (1827 tot 1847 aangelegd) gaan naar Groningen (Zwarte Weg), Zwolle, Lemmer en Harlingen (de laatste wordt sedert. 1932 door de opening van den afsluitdijk steeds belangrijker); langs de N. zijde van L. komt een autoweg voor doorgaand verkeer. Autobusdiensten vervangen meer en meer de locaalspoor- en tramlijnen. Met den aanleg van een vliegveld is men begonnen.

Groot is het aantal prov. autobusdiensten op L.: in 1934: 39 personenen 261 nachtdiensten. Zij brengen in deze waterrijke provincie de binnenscheepvaart ernstig en blijvend nadeel toe.

Industrie. De nijverheid werkt op de eerste plaats voor boerderij en zuivelfabriek en verwerkt vooral de grondstoffen, die beide leveren. Zoo is er machine-ind. ten behoeve der zuivelfabrieken, fabricage van zuivelproducten als boter, kaas, gecondenseerde melk (fabr. „Friesland”) en melkpoeder (N.V. Lijempf), van veeartsenijmiddelen (laboratorium Asda), van caseïne, stremsel en kleursel, van papierwaren en emballage, stempels en cliché’s; er zijn meelfabr., vetsmelterijen, margarinefabr., export-slagerijen, siroop-, verf- en zeepfabr., advocaat- en likeurstokerijen, cichorei- en peekoffiefabr., verder rijwiel-, hout-, schoen- en asphaltind., scheepsbouw en een hydro-technische boormaatschappij („Vulkaan”); de gouden zilversmeedkunst gaat sinds lang achteruit, mede door het verdwijnen der nationale kleederdracht. Het totaal aantal fabrieksarbeiders is ongeveer 1 800.

Verzorging der bevolking. L. bezit 3 ziekenhuizen, waaronder het St. Bonifatius-Hospitaal. Naast de gewone lagere scholen zijn er een sted. gymnasium (en in Huizum een Geref. gymn.), een Rijks H.B.S. B met 5-jarigen cursus, een Christ. H.B.S. A en B met 5-jarigen cursus, een gem. H.B.S. voor meisjes met 5en 6-jarigen cursus, alsmede een gem. H.B.S. met 3-jarigen cursus, waarbij een 2-jarige Hoogere Handelsschool aansluit; verder één Rijksen 2 Prot. kweekscholen voor onderwijzers en een gem. opleidingsschool voor bewaarschoolonderwijzeressen. Nog te noemen zijn handels-avondscholen en inrichtingen voor nijverheidsonderwijs als Middelbaar Techn. School, Ambachtsschool, Huishoudscholen enz. (1 Kath. Modevakschool), de Rijks Landbouwwinterschool en de Stedelijke Muziekschool.

Cultureele instellingen. Boven, sub „Bezienswaardigheden”, werden reeds enkele vermeld. Vermelding verdienen verder nog: gem. bibliotheek met archief, de Buma-bibliotheek, 2 openbare leeszalen met bibliotheek en de boekerij van de Mij. tot Nut van ’t Algemeen. De Friesche Beweging (→ Friesland, sub IV) is ook in L. geconcentreerd; de studieen vacantiecursussen worden meestal hier gehouden. Onder de takken van sport dienen genoemd te worden de kaatssport,wateren ijssport (elf-stedentocht), hardrijderijen met paarden.

Geschiedenis.

Profaan (zie ook onder → Friesland, sub Geschiedenis, en stadsplan van L. bij kaart Friesland, dl. XI t/o kol. 207, alsmede dit artikel, sub Stadsplan en bezienswaardigheden). De oorsprong van den naam L. staat niet vast. De stad ontstond aan de → Middelzee uit drie dorpjes: Oldehove, Nijehove en Hoek. In 1435 verkreeg ze stadsrechten en kwam er een vierde gebied, het Nieuwland (thans Nieuwstad geheeten) bij. Zoowel in den strijd tusschen Schieringers en Vetkoopers als tijdens het Saksisch Tijdvak (1498-1515) had L. zwaar te lijden. In 1504 werd er het Hof van Friesland gevestigd en werd het de hoofdstad van het gewest. In 1580 verliet Friesl. de Spaansche zijde en tot 1747 resideerden de Friesche stadhouders te L. In dien tijd had de stad een belangrijke nijverheid [wol, goud- en zilverwerken, uurwerken (Friesche klok), klokkegieterijen], terwijl vsch. kanalen handel en verkeer bevorderden. De 18e e. en de Fransche tijd brachten een tijdelijken achteruitgang, doch sedertdien gaat L. weer langzaam en bestendig vooruit.

Kerkelijk. De eerste Kerk, O. L. Vr. kerk in Nijehove, zou in de 9e e. door den H. Anscharius gesticht zijn; Oldenhove had een H. Vitus-, Hoek een Catharinakerk. Reeds in de 13e e. vestigden zich de Dominicanen te L., weldra gevolgd door andere kloosterorden. In 1559 werd het een bisdom [zie → Driutius; Petri (Cunerus)], doch in 1566 woedde ook daar de beeldenstorm; in 1580 werden alle kloosterlingen verdreven en de kerken door de Protestanten in bezit genomen. Slechts in het verborgen konden enkele priesters, geholpen door → klopjes, in de zielzorg der overgebleven Katholieken voorzien. In 1798 waren er 3200 Kath., verdeeld over 5 staties. Sinds 1854 zijn er 2 parochies (een van de Dominicanen).

Lit.: Schuiling, Ned. (II 61936); Gemeenteverslag (1934); Algera, L. door de eeuwen heen (1935); Nieuwe Gids voor L. en Omstr. (1917); Gids van Leeuwarden (z.j.); Verslag Kamer v. Kooph. en Fabr. voor Friesl. (1934). van der Meer