Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Laken

betekenis & definitie

Lakenindustrie. Laken is een stevige wollen stof, die aan den rechterkant een kort, in één richting liggend haardek en daardoor min of meer glans vertoont. Lichte kwaliteiten = dameslaken; zware kwaliteiten voor heerenoverjassen — eskimo; verder heerenlaken, officierslaken, biljartlaken, drapé, o.a. veel gebruikt voor kleeding van geestelijken, enz.

Behalve voor stijlvolle decoratie is het l. als stoffeeringsmateriaal grootendeels verdrongen door de zgn. handgeweven stoffen. De wollenstoffenindustrie (deze naam is heden ten dage algemeener dan lakenindustrie) vervaardigt naast lakens ook wollen en halfwollen stoffen uit ➝ strijkgaren en ➝ kamgaren, al of niet gemengd met katoen, zijde en kunstzijde, voor bekleedings- en stoffeeringsdoeleinden.De Ned. lakenindustrie is vlg. de „Bedrijfstelling 1930” gevestigd in: Noord-Brabant met 60 ondernemingen, 6 854 werklieden; Overijsel met 4 ondern., 959 werkl.; Zuid-Holland met 2 ondern., 176 werkl.; Limburg met 3 ondern., 114 werk).; Zeeland met 1 ondern., 23 werkl. De wollendeken- en viltindustrie is hierbij niet inbegrepen.

De Belg. lakenindustrie is, vlg. gegevens van het „Institut des Sciences Economiques”, verstrekt in 1936, in hoofdzaak in Verviers en Dison, alsmede eenige fabrieken in Waalsch-Brabant en in de omstreken van Ronse en Eekloo gevestigd. Het aantal ondernemingen bedraagt er 589, waarvan 556 in bedrijf met 29 300 werklieden.

Frohn.

Geschiedenis. De l. bestond in de Vlaamsche gewesten reeds in den voor-Romeinschen tijd. Haar bloeiperiode strekt zich uit van de 9e tot de 16e eeuw. Onder de Karolingers vonden de zgn. Friesche lakens uit de Vl. kuststreek in geheel W. Europa verbreiding. Met de opkomst van de steden werden deze het voornaamste centrum van de l., terwijl anderzijds ook de Hollandsche en Utrechtsche l. tot een meer dan plaatselijk aanzien kwam. Ten gevolge van de in gunstiger omstandigheden arbeidende Eng. concurrentie verviel deze stedelijke nijverheid in de 15e en 16e eeuw, zoowel in Holland als in Vlaanderen. Op het platteland daarentegen, waar de corporatieve reglementeering niet zoo stroef was, kon de l. zich zonder moeite aan de nieuwe voorwaarden aanpassen. Deze zgn. Nieuwe Draperie handhaafde haar voorspoed in Vlaanderen tot het einde der 16e eeuw; in Holland kreeg Leiden opnieuw belang omstreeks 1550, ten gevolge van het immigreeren van Vlaamsche Hervormden. De l. bleef er bloeien tot ca. 1670. Toen ging zij ten onder door de opkomst van de Tilburgsche draperie, die tot heden toe is blijven voortbestaan.

Bronnen: Espinas en Pirenne, Recueil de docum. relatifs à l'hist. de l'ind. drapière en Flandre (4 dln. 1906-’24); Posthumus, Bronnen tot de gesch. v. d. Leidsche textielnijv. (6 dln. 1910-’22).

Lit.: Dechesne, Hist. écon. et soc. de la Belgique (1932); Baasch, Holl. Wirtschaftsgeschichte (1927); H. Jordan, Das Textilgewerbe i.d. mittelalterl. Grafschaft Flandern (diss., 1932); vgl. Pirenne, Bibliogr. de l'hist. de Belgique (31931, 178 vlg.).

V. Herck.