Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kinderwetten

betekenis & definitie

I. In Nederland, complex van wetten, tot stand gekomen in 1901 (en 1921) door minister Cort van der Linden. Te onderscheiden zijn:

a) Burgerlijke Kinderwet van 6 Febr. 1901 (Stbl. 62);
b) Kinderstrafwet van 12 Febr. 1901 (Stbl. 63);
c) Beginselenwet, zgn. 3e Kinderwet van 12 Febr. 1901 (Stbl. 64);
d) Wet op de invoering van den Kinderrechter en de Ondertoezichtstelling van minderjarigen, van 5 Juli 1921 (Stbl. 834).

Ad a). Deze wet maakte een einde aan de onaantastbaarheid der ouderlijke macht. Mogelijk wordt:

1° Ontzetting uit de ouderlijke macht bij misbruik door de ouders.
2° Ontheffing in geval van ongeschiktheid of onmacht der ouders. De opvoeding wordt dan verder overgedragen aan een ander, particulier of instelling voor kinderbescherming. De verpleging geschiedt dan verder in particulier gezin of particulier gesticht (gezins-, c.q. gestichtsverpleging). Zie → Ontzetting; Ontheffing; Herstel. Een nieuw orgaan werd ingesteld om de juiste toepassing der nieuwe bepalingen te verzekeren, de voogdijraad.

Ad b). De Kinderstrafwet maakt zeer principieele tegenstelling tusschen de behandeling van het crimineele kind en den crimineelen volwassene. De rechter krijgt een groote verscheidenheid van opvoedende straffen en maatregelen ter beschikking zonder gebonden zijn aan het criterium van het oordeel des onderscheids. → Jeugdcriminaliteit.

Het verband tusschen de waarde van liet delict en de op te leggen straf wordt niet meer, als bij volwassenen, de maatstaf, maar groote invloed wordt toegekend aan persoonlijkheid van het kind en de milieu-omstandigheden. Daarom heeft de rechter noodig inlichtingen omtrent dat alles en de voorlichtingsdienst van den rechter wordt ingesteld, langzamerhand tot ontwikkeling gekomen door ambtenaren van de kinderwetten, → kinderpolitie en → observatiehuizen. Een leeftijdsgrens naar beneden voor de strafbaarheid van kinderen bestaat niet, naar boven tot 18 jaar. Daardoor is zeer vroegtijdig ingrijpen moge lijk (dikwijls zeer aan te bevelen). Vgl. → Kinderrechter.

Kinderstraffen zijn (zie art. 9 W. v. Str.):

a) plaatsing in een → tuchtschool;
b) geldboete;
c) berisping.

Voorwaardelijke strafoplegging is mogelijk evenzeer combinatie van voorwaardelijke en onvoorwaardelijke straf, ook combinatie van boete en plaatsing in tuchtschool. Aan 16—18-jarigen kunnen ook de straffen voor volwassenen worden opgelegd. Strafrechtelijke maatregelen voor minderjarigen zijn:

a) Teruggave aan ouders of voogd zonder toepassing van straf;
b) Ter beschikking stelling van de regeering; zie → Beschikking; Dwangopvoeding.
c) Strafrechtelijke ondertoezichtstelling, zie → Gezinsvoogdij.

Ad c).

Deze wet regelt bestemming en karakter der gereorganiseerde opvoedingsgestichten en der door de k. ingevoerde → tuchtscholen. Bovendien brengt de wet tot uiting het groote leidende beginsel der k.: de zeer belangrijke mate, waarin de overheid de particuliere medewerking heeft ingeschakeld bij de uitvoering der k., vooral van de verwaarloosde jeugd. De overheid neemt nl. nooit zelve de voogdij op zich over kinderen van ontzette of ontheven ouders. Ned. kent geen staatsvoogdij. Steeds wordt zoodanige voogdij uitgeoefend door particulier of instelling van kinderbescherming. Het Rijk subsidieert en controleert. → Regeeringskinderen neemt het Rijk wél zelve in het rijksopvoedingsgesticht, wanneer particuliere instellingen zoodanig kind niet wenschen te nemen.

Ad d). Deze wet bracht voor Nederland den → kinderrechter en de mogelijkheid van het plaatsen van kinderen, die dreigen te ontsporen, onder toezicht, d.i. → gezinsvoogdij. Niet medewerken van de ouders of voogden met den gezinsvoogd kan reden zijn voor ontzetting uit ouderlijke macht of voogdij. B. Smeets.

II. In België. Door de wet van 15 Mei 1912wordende tekortkomingen van het oude Strafwetboek, voor wat betreft de behandeling der misdadige en verwaarloosde jeugd, grootendeels weggenomen. De ingevoerde hervormingen kunnen als volgt samengevat worden:

a) Invoering van den → kinderrechter.
b) Uitschakeling van de minderjarigen uit het strafrecht. Sedert de wet van 1912 worden de kinderen, die den vollen leeftijd van 16 jaren niet bereikt hebben, niet meer gestraft. Het optreden van den kinderrechter is niet meer wrekend-vergeldend, doch bewakend, opvoedend en behoedend. De kinderrechtbank moet alleen deze dubbele vraag oplossen: is de tusschenkomst van den kinderrechter gewenscht en geoorloofd? Er zijn vier gevallen, waarin de kinderrechter handelend mag optreden:
1° Wanneer kinderen beneden den vollen leeftijd van 18 jaren bedelend of zwervend aangetroffen worden of zich gewoonlijk aan bedelarij of landlooperij overgeven;
2° Wanneer kinderen beneden den vollen leeftijd van 18 jaren door hun wangedrag of hunne onbuigzaamheid ernstige reden van klagen geven aan hun ouders, aan hun voogden, of aan andere personen, onder wier hoede zij werden geplaatst;
3° Wanneer kinderen beneden den vollen leeftijd van 16 jaren zich aan prostitutie of aan ontucht overleveren of hun middelen van bestaan zoeken in spel of in bezigheden, die kunnen leiden tot prostitutie, tot bedelarij, tot landlooperij of tot criminaliteit;
4° wanneer kinderen beneden den vollen leeftijd van 16 jaren een misdrijf hebben gepleegd.

Ten einde na te gaan of, en in welke mate zijn tusschenkomst gewenscht is, zal de kinderrechter een onderzoek instellen nopens den lichaamsen geestestoestand van het kind, en nopens de sociale en zedelijke omgeving, waarin het leeft.

Bij dit onderzoek wordt de kinderrechter bijgestaan door de afgevaardigden ter kinderbescherming.

c) Maatregelen, die door de kinderrechtbank kunnen worden voorgeschreven:

Welke ook de aanleiding weze van hare tusschenkomst, en hoe zwaar ook het gepleegde misdrijf weze, de kinderrechtbank mag de volgende maatregelen voorschrijven:

1° De kinderen mogen ter beschikking gesteld worden van de Regeering. In dit laatste geval zal de uitvoerende macht, na een zorgvuldig onderzoek, den gewenschten maatregel voorschrijven. → Invrijheidstelling onder toezicht.
2° De kinderen kunnen tot hun meerderjarigheid worden toevertrouwd aan een persoon, aan een vereeniging of aan een openbare of bijzondere instelling van weldadigheid of van onderwijs.
3° De kinderrechtbank kan den minderjarige berispen en hem teruggeven aan de personen, die ervoor moesten zorgen, met aanzegging er voortaan beter toezicht op te houden.

Al de kinderen, die uit een Rijksgesticht ontslagen zijn of die een der laatste twee maatregelen ondergaan, blijven tot aan hun meerderjarigheid aan toezicht onderworpen. Dit toezicht wordt uitgeoefend door de afgevaardigden ter kinderbescherming, die minstens ééns per maand aan den kinderrechter verslag uitbrengen. De maatregelen, die de kinderrechtbank neemt, duren in princiep tot aan de meerderjarigheid. Uitzonderlijk, in de zwaarste gevallen, mag de duur verlengd worden tot na de meerderjarigheid.

De beslissingen van den kinderrechter zijn nooit definitief. Zij kunnen te allen tijde gewijzigd worden met het oog op het belang van den minderjarige. Zij moeten in alle geval om de drie jaren herzien worden. De instelling van de kinderrechtbank verdient allen lof. Zij bewijst de grootste diensten, indien de kinderrechters blijken geven van toewijding en helder doorzicht op de oorzaken der jeugdcriminaliteit.

Zie ook → Ontzetting (van de ouderlijke macht).

Lit.: I. Maus, Commentaire législatif de la loi du 15 mai 1912 sur la Protection de l’Enfance (Brussel 1912); H. Velge, La Protection de l’Enfance dans la législation et dans les oeuvres en Belgique (Brussel 1925); P. Wets, L’enfant de justice — Quinze années d’application de la loi sur la Protection de l’Enfance (Brussel 1928). Collin.