Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Keukenzout

betekenis & definitie

Keukenzout is de benaming van gewoon zout om dit van andere zouten (glauberzout, bitterzout) te onderscheiden; vooral werd deze onderscheiding noodzakelijk, toen de scheikunde het woord zout ging gebruiken om een geheele groep van verbindingen aan te duiden. Chemisch gesproken is k. natriumchloride: NaCl; het kristalliseert kubisch, s. g. = 2,163, smeltpunt 804° C, kookpunt 1413° C, 1 deel lost in 2,8 deelen water op. K. komt voor in alle natuurlijke wateren, maar vooral in de zee (ca. 3 %), waar het in warme landen ook uit gewonnen wordt (zoutpannen, bijv. bij Lissabon).

Meren, welke van den oceaan zijn afgesloten, bevatten dikwijls veel meer k.; zoo het Zoutmeer in de V. S. (12 %), de Doode Zee (7 %). Drogen dergelijke meren geheel uit, dan ontstaan er zoutwoestijnen.

Aldus zal men zich ook wel de vorming van k., dat thans op grootere diepte voorkomt, moeten voorstellen, al is er op dit punt nog veel op te helderen. Verreweg het meeste k. wordt uit deze afzettingen gewonnen (bij Stassfurt, Wieliczka cn vele andere plaatsen). Sedert 1920 ook in Ned. bij Boekelo.

Het zout komt hier voor in bontzandsteen op een diepte van 325-400 m, in lagen afwisselend met anhydriet. Het wordt gewonnen door inpompen van water, dat als pekel uit het boorgat komt en dan verder op zout verwerkt wordt.Het gebruik van k. bij de bereiding van spijzen dient niet alleen om deze smakelijker te maken, maar voorziet ook in een wezenlijke behoefte, al wordt er over het algemeen te veel zout gebruikt. Te weinig k. geeft echter aanleiding tot verschijnselen van „zouthonger”, welke zich vooral bij wilde volksstammen voordoet. Het gebruik van k. voor het conserveeren van voedsel is grootendeels verdrongen door moderne middelen als inblikken en bevriezen. K. dient verder als grondstof in de chemische industrie voor vrijwel alle natrium- en chloorverbindingen. Dit zijn vooral glas, soda, zeep, welke meer dan de helft van de zoutproductie verslinden.

Een bijzonder gebruik vindt k. nog in sommige Oostersche landen, met name in Palestina, door zijn vermogen om de verbranding te bevorderen. De daar als brandstof gebruikte gedroogde kameel- en ezelmest brandt op zichzelf slecht, maar door nu op den vloer van den haard of oven een laag k. te stampen, kan men toch een krachtig vuur verkrijgen. De asch van genoemde brandstoffen bevat echter veel phosphaat, hetwelk juist een tegenovergestelde werking heeft als het k., zoodat dit van tijd tot tijd vernieuwd moet worden. Het oude is ongeschikt voor de consumptie, en, ondanks het phosphaat-gehalte, door de groote hoeveelheid chloor ook als meststof.

K., dat voor de consumptie bestemd is, is in vele landen belast. In Ned. bedraagt deze belasting 3 ct. per kilo. Zout voor de industrie en voor het vee is vrij, maar het moet dan met bepaalde stoffen (o.a. ijzeroxyde, houtskool) gedenatureerd worden. Zernike.

Lit.: J. O. von Buschmann, Das Salz, dessen Vorkommen und Verwertung (2 dln. Leipzig 1906-’09); A. Larbalétrier, Le Sel, les Salines et les Marais Salants (1901). Voor het gebruik als vuurmaker : E. H. Riesenfeld, Die Naturwissenschaften [XXIII, 311 (10 Mei 1935)].