Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kaste

betekenis & definitie

Naar Portug. casta, geslacht, elkeen der erfelijke klassen, waarin de Hindoesche samenleving verdeeld is. De inheemsche overlevering onderscheidt sedert de oudste tijden vier kasten: brahmanen (priesterkaste), krijgslieden, burgers en sjoedra’s (lagere bevolking). Later is het getal der k. steeds aangegroeid, door het opnemen van nieuwe groepen en door onderverdeling der hoofdkasten, zoodat het getal thans honderden bedraagt.

Geen huwelijk is geldig, tenzij met een lid van de eigen k., de wet zijnde: trouwen in de kaste, buiten het gotra (geslacht), familie, in de eerste plaats de mannelijke lijn; maar het verbod geldt ook voor bloedverwantschap in de vrouwelijke lijn. De verboden graden van verwantschap verschillen naar de k. en naar de streken. Vandaar dat velen van onzuivere afkomst zijn, buiten elke erkende k. geboren, kasteloozen, onaanraakbaren (➝ Paria).

Behalve huwelijksbeletselen kent de wet der k. nog menig ander verbod. Zoo mag een lid van hoogere k. niet deel nemen aan het maal van een mindere (omgekeerd wel), niet samengaan met hem, tenzij op een afstand, geen deel hebben aan godsdienstige plechtigheden met inferieuren, enz., op straf van onzuiverheid. Zie ook ➝ Hindoeïsme (sub: Kastenstelsel).Lit.: E. Senart, Les castes dans l'Inde (Parijs 21927).

Mansion.