Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kartelwetgeving

betekenis & definitie

In het artikel ➝ Anti-trustwetgeving is de houding van de staatsoverheid tegenover de kartels besproken en zijn enkele wettelijke regelingen vermeld. De bemoeiing van de overheid met de kartels (en andere monopolistische concentraties) heeft zich steeds verder voortgezet, zoodat thans (1936) in 22 landen wettelijke regelingen dienaangaande bestaan (Ver. Staten v.

Amerika, Argentinië, Australië, België, Bulgarije, Canada, Denemarken, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Japan, Joego-Slavië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Polen, Spanje, Tsjechoslowakije, Zuid-Afrika, Zwitserland).Het belangwekkende in de jongste ontwikkeling tusschen 1930 en 1935 is, dat de diepgaande conjunctureele en structureele wijzigingen, waaraan het economisch leven in de geheele wereld is blootgesteld, de overheid hebben genoodzaakt de wetgeving dienstbaar te maken aan den econ. heropbouw van het land en de ordening in de productietakken. Aaneensluitingen van ondernemingen worden tot dat doel gesteund en in sommige landen zelfs verplichtend gesteld (➝ Dwangkartel), hetzij doordat de ondernemingen tot aaneensluiting worden verplicht, hetzij doordat de bepalingen van overeenkomsten, getroffen door een gequalificeerde meerderheid van ondernemingen, aan de minderheid van overheidswege worden opgelegd.

In de Ver. Staten van Amerika werd in 1933 door de wet tot economischen wederopbouw der Amerikaansche industrie (National Industrial Recovery Act) aan den president een zeer uitgebreide macht gegeven tot het nemen van maatregelen voor herstel van de econ. welvaart, o.a. het toestaan van aaneensluitingen tot regeling en beperking der concurrentie (codes of fair competition). Daardoor werd de vroegere anti-trustwetgeving practisch buiten werking gesteld. De uitspraak van het Hoogste Gerechtshof, dat in 1935 de N.I.R.A. ongrondwettig verklaarde, maakte aan de nieuwe ontwikkeling in de kartel- en trustwetgeving een (althans voorloopig) einde.

In Italië is door de wet van 16 Juni 1932 vastgesteld, dat met het doel om de voortbrenging en de concurrentie te regelen bij kon. besluit gedwongen kartellen kunnen worden in het leven geroepen. Als voorwaarden geldt, 1° dat de oprichting van het kartel voorgesteld wordt door 70 % van de gezamenlijke ondernemingen in den bedrijfstak, welke tevens 70 % van de doorsneeproductie der laatste drie jaren vertegenwoordigen, of 85 % van de productie, indien het aantal aanvragende ondernemingen minder is dan 70 % van het totaal; 2° dat de regeering, gehoord de corporatie, waartoe de ondernemingen behooren, en andere daarbij betrokken corporaties, de oprichting van het gedwongen kartel in het algemeen belang acht, in zooverre daarmee een meer rationeele, techn. en econ. organisatie der productie kan worden bereikt.

In Duitschland is de ontwikkeling sinds de kartelwet van 1923 zeer belangwekkend. Deze ontwikkeling kan men beschreven vinden in: dr. A. M. Lucas, De doelstelling van de Duitsche Kartelwetgeving in de jaren 1923-1934 (diss. Rotterdam 1936).

Hier zij gewezen op de Kartell-Notverordnung van 1930, die, in verband met de prijsverlaging, welke de regeering wegens de sterk verminderde koopkracht der bevolking wenschte door te zetten, de contrôle op de kartels verscherpte ter opheffing of voorkoming van onjuist geachte prijsafspraken. Belangrijker echter is de wet ter oprichting van dwangkartels, die na het optreden van het nationaal-socialistische regime werd ingevoerd 15 Juli 1933. Deze wet bepaalt, dat de minister van Econ. Zaken met het doel de markt te regelen, ondernemingen kan aaneensluiten tot syndicaten, kartels, conventies en dergelijke of nog niet aangesloten ondernemingen kan dwingen zich bij reeds bestaande aaneensluitingen van ondernemingen aan te sluiten, wanneer om het belang der ondernemingen, het algemeen econ. belang en het alg. welzijn een aaneensluiting noodzakelijk blijkt. Nadien zijn nog vsch. afzonderlijke verordeningen in het leven geroepen ter voorkoming van ongewenscht hooge prijzen.

In België werd door K.B. van 13 Jan. 1935 mogelijk gemaakt, dat een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van ondernemingen zich tot den minister van Econ. Zaken wendt, om de door haar vrijwillig aangegane regelingen ten aanzien van de productie, den verkoop, den in- en uitvoer ook verplichtend te stellen voor de niet aangesloten ondernemingen in dezen bedrijfstak. Deze krijgen de gelegenheid haar bezwaren te doen kennen voor een scheidsgerecht of de zaak wordt verwezen naar een raad van econ. geschillen, die bij deze wet wordt ingesteld. Wanneer door de niet-aangeslotenen geen bezwaar wordt ingediend of de scheidsrechter of de raad een gunstig oordeel geven, kan de koning het verzoek van de organisatie van aaneengesloten ondernemingen goedkeuren of afwijzen. Deze koninklijke verordening moet gemotiveerd zijn: ze kan te allen tijde worden ingetrokken.

In Nederland geldt de wet van 24 Mei 1935 tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten. Op grond van deze wet kan de minister, die met de econ. zaken belast is, ondernemersovereenkomsten, d.w.z. afzonderlijke bedingen en besluiten, econ. verhoudingen betreffende, tusschen personen, die een bedrijf uitoefenen, en tusschen deze personen en hun organisaties, algemeen verbindend verklaren, indien deze voor de econ. verhoudingen in den bedrijfstak overwegende beteekenis hebben of kunnen hebben en het algemeen belang verbindendverklaring vereischt. Indien het algemeen belang het eischt, kan de minister bestaande ondernemersovereenkomsten onverbindend verklaren en gegeven verbindendverklaringen ook binnen den tijd, waarvoor deze werden gegeven, weer opheffen. De verbindendverklaring geschiedt alleen, wanneer een of meer ondernemers of een of meer vakvereenigingen van ondernemers, die partij zijn bij de ondernemersovereenkomsten, dit verzoeken. De verbindend- of onverbindendverklaring geschiedt bij Algemeenen Maatregel van Bestuur, welke echter pas kan worden genomen, nadat een vaste commissie van den ➝ Economischen Raad is gehoord. Deze commissie, in welke behalve leden van den Econ. Raad ook zitting hebben leden van den Nijverheidsraad en van den ➝ Middenstandsraad en vertegenwoordigers der centrale arbeidersorganisaties, is verplicht, alvorens advies uit te brengen, belanghebbenden uit den bedrijfstak, den ➝ Bedrijfsraad, of, wanneer deze niet bestaat, vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers en werknemers uit den betrokken bedrijfstak te hooren.

Lit.: J. W. Reichert, Die Kartellgesetze der Welt (1935); De wet tot het verbindend en onverbindend verkl. v. ondern. overeenk., toegelicht door het secr. v. h. Ned. Werkgeversverbond (1936).

Cobbenhagen.