Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kapitalisme

betekenis & definitie

Terminologie. Het woord k. is afgeleid van kapitaal. Het woord kapitaal wordt in verschillende beteekenissen gebruikt. Reeds hierdoor bestaat voor k. geen algemeen erkende definitie; bovendien zijn in het begrip k. gevoelselementen binnengedrongen, waardoor het meer een sentimentprikkelend slagwoord dan een technisch begrip is geworden.

Kapitaal beduidt van ouds een hoofdsom tegenover interesten. In later tijd, vooral door de aanvankelijk groote verbreiding, die de economische ideeën van von Böhm Bawerk vonden, werden die goederen kapitaal genoemd, welke geproduceerd waren om als middelen bij de productie te dienen, bijv. een fabriek, een machine, grondstoffen. Vgl. → Kapitaal (sub 1°).

Voor degenen, die k. afleiden van dit kapitaalbegrip, is het een neutraal idee en zegt het niets anders, dan dat een gemeenschap veel kapitaalgoederen bezit. In dit opzicht is de 20e eeuw kapitalistischer dan de 10e en is Afrika minder kapitalistisch dan Europa. In het midden kan zelfs blijven of de kapitaalgoederen het eigendom zijn van private personen dan wel van de gemeenschap. Zoo beschouwd is k. een maatschappelijke weldaad, want het geeft meer gebruiksgoederen met minder arbeid.

Rationalisatie kan een onderdeel zijn van dit techn. k. Rationalisatie beteekent, dat wetenschappen als natuurkunde, chemie, accountancy, physiologie van den mensch en andere te hulp worden geroepen om de voortbrenging zoo effectief mogelijk te maken. Daar rationalisatie bij intense doorvoering zeker in den aanvang werkloosheid veroorzaakt, krijgt het k., op deze wijze opgevat, reeds een inhoud, waarover niet eenstemmig wordt geoordeeld. Dit is in sterker mate het geval, indien onder k. verstaan wordt niet alleen de techniek, die door groote, rijk-geoutilleerde bedrijven bij het produceeren voor de markt wordt gevolgd, maar ook de rechtsorde, die daarbij geldt: privaat bezit, geoorloofdheid van het rentebeding, vrije concurrentie, vrij contractenrecht, bescherming van het crediet. In nog sterkere mate wijken de oordeelvellingen uiteen, indien tot het stelsel ook gerekend worden de daaruit voortvloeiende, zich in alle geval daarbij vertoonende verschijnselen van scheiding der bij de voortbrenging betrokken klassen: ondernemers, kapitaalbezitters, werknemers en crediet-bemiddelaars, waardoor uitbuiting van de eene klasse door de andere mogelijk wordt; overgroote rijkdom bij enkelen; machtsusurpatie door concerns of geldschieters, zoodat deze een invloed krijgen tot over de grenzen van het economisch leven en zij zelfs de staatsorganen aan zich dienstbaar kunnen maken.

Kapitalistische geest.

K. is volgens anderen niet zoozeer een bepaald ontwikkelingsstadium van de techniek en een bepaalde juridische structuur van de maatschappij als wel een geesteshouding. Het zoeken van gewin om het gewin, eigen baat stellen boven maatschappelijke behoeftenbevrediging, den medemensch slechts schatten naar het voordeel, dat hij kan opleveren, in het verwerven van stoffelijke welvaart het eenige doel van ’s menschen bestaan zien. Deze kapitalistische mentaliteit, dit mammonisme, is zoo oud als de mensch en kon daarom ook reeds door Jesus worden veroordeeld. Het is echter historisch te bewijzen, dat verschillende, op zich zelf niet verkeerde maatschappelijke instellingen, die na de M.E. ontstonden, als vrij marktverkeer en contractvrijheid, ruim baan hebben gemaakt voor een zich uitleven van deze booze begeerlijkheid. De encycliek Quadragesimo Anno verwacht voor een herschepping van de maatschappij meer van de vernieuwing van het hart dan van een hervorming der maatschappelijke instellingen, al vordert zij ook grooter gebondenheid van de economische krachten. Zoo goed als het Christendom den heidenschen geest in Rome heeft uitgebannen, kan het ook den kapitalistischen geest overwinnen.

Geschiedenis. Met Sombart wijzen velen voor het ontstaan van het k. de 15e eeuw aan. In dien tijd hadden aanmerkelijke sociale veranderingen plaats, vooral door de groote uitbreiding van crediet-geven en crediet-nemen, waardoor de kapitalistische geest, die gewin louter om gewin zoekt, zich vrijer kon uiten. Het waren vooral de groote kooplieden der 16e eeuw, die het credietwezen ontwikkelden, zoodat het k. in den beginne een commercieel k. was, hetgeen zoowel Brentano als Henri Sée aantoonen. Maar deze kooplieden, zooals Below tegen Sombart bewijst, waren ook de vaders van het industrieele k. omdat zij het waren, die de eerste grootbedrijven financierden. In hoeverre Katholicisme, Renaissance, Lutheranisme en Calvinisme prikkelend dan wel remmend op den kapitalistischen geest in werkten, is een probleem, dat vooral door de studiën van Max Weber eenige jaren actueel is geweest.

Moreele waardeering.

Een enkelvoudig zedelijk oordeel is niet mogelijk, omdat k. geen vaststaand begrip is. De verschillende elementen, onder welke te rekenen is alles, wat technisch is en wat tot de juridische orde behoort, als privaat bezit van productiemiddelen, crediet, rente, contractsvrijheid, speculatie enz., zijn op zich zelf beschouwd niet slecht; daarom kan de encycliek Quadragesimo Anno zeggen, dat het k. in zich niet is te veroordeelen. Wordt echter onder k. verstaan onze geheele tegenwoordige maatschappelijke orde en wanorde, waarvan de meest typische karaktertrek is, wat Q. A. noemt, de oppermacht van eenige weinigen, die het geld in handen hebben en over het crediet beschikken en daardoor de geheele volkshuishouding beheerschen, dan is het te veroordeelen en moet gestreefd worden naar een zoodanige ordening, dat daarin het privaatbezit van kapitaal en de vrijheid van het individu gehandhaafd blijven, maar gebonden door rechtsregelen, die deels uit de maatschappij zelf moeten voortkomen, deels door de overheid moeten worden opgelegd.

Lit.: A. Borret, Richtig K., in Studiën (1927); J. Beuns, Evangelie en K. (1931 ; G. G. G. 352) ; id., K., Katholicisme en Calvinisme, in Studiën (1927) ; Ch. Raaymakers en J.

Veraart, in Annalen der Vereeniging tot het bevorderen en beoefenen der wetenschap onder Katholieken (1931) ; Diepenhorst, Calvijn en de Economie (1904); Lindenboom, De geest van het K., in Onze Eeuw (1922) ; H. Sée, Le grand commerce maritime et le système colonial, dans leurs relations avec l’évolution du capitalisme, in Revue de Synthèse hist. (1925); R. Tawney, Religion and the Rise of Capitalism; Tschan, The fundamental Causes of the Decadence of Spain, in The catholic Review (1925); Weber en Tischleder, Wirtschaftsethik (1931); Strieder, Studiën zur Gesch. kapitalistischer Organisationsformen (1914) ; P. Jostock, Ausgang des Kapitalismus (1928) ; id., Der deutsche Katholizismus u. die Überwindung des K. (1932); W.Sombart, Der mod. K. (6 Halbbände, 1928) ; E. v. Böhm Bawerk, Kapital u.

Kapitalzins (II 41921); J. B. Kraus, Scholastik, Puritanismus und K. (1930) ; Kapital und K. (uitg. v. B. Harms, 2 dln. 1931); R. Passow, K., eine begriffl. terminolog.

Studie (21927); A. Huller-Armack, Entwicklungsgesetze des K. (1932). Beuns