Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jurisdictie

betekenis & definitie

(iurisdictio) of rechtsmacht is in het algemeen een gezag van openbaren aard; zoo verschilt ze van een gezag van huiselijken aard (potestas dominativa) als dat van ouders in het gezin of van oversten in een kloostergemeenschap. Er is dus burgerlijke j. in den Staat en kerkelijke j. in de Kerk.

Evenals de burgerlijke j. strekt de j. in de Kerk zich uit tot besturen, wetten en bevelen uitvaardigen, oordeelen en straffen; sommigen rekenen zelfs het leergezag der Kerk bij haar j. (→ Bestuursmacht der Kerk).De kerkelijke j. heeft betrekking (C.I.C. can. 196) hetzij op haar uitwendig rechtsgebied (forum externum), dat alles omvat, wat tot de inrichting der Kerk als uiterlijke maatschappij noodig is (bestuur, wetten, rechtbanken), dus ook de verplichtingen van elken geloovige tegenover de Kerk; hetzij op haar inwendig rechtsgebied (forum internum, of forum conscientiae), waar nl. het geweten van den geloovige tegenover God geregeld wordt; er zijn volmachten, die in het inwendig rechtsgebied ook buiten de biecht kunnen gebruikt worden (forum internum extra-sacramentale), de meeste echter, benevens de rechtsmacht om de zonden te absolveeren, gelden slechts binnen de biecht (forum internum sacramentale).

De kerkelijke j. (can. 197) is een gewone (ordinaria), als ze van rechtswege aan een ambt (als van pastoor) gehecht is; ze is overgedragen (delegata) als ze door een machthebbende aan een anderen persoon gedelegeerd of toevertrouwd is. Zoo kan gewone j. altijd gedelegeerd worden, tenzij het uitdrukkelijk anders bepaald is (can. 199). Gewone j. is eigen (propria), wanneer ze in eigen naam uitgeoefend wordt (als door den bisschop van een eigenlijk bisdom); geschiedt dit in eens anders naam, dan is ze plaatsvervangend (vicaria; als in een vicaris-generaal, een vicarius apostolicus).

Het uitoefenen der kerkelijke rechtsmacht verhinderen door tusschenkomst der burgerlijke macht wordt met excommunicatie gestraft (can. 2334). Heeft de geestelijke inderdaad geen j., maar denkt men toch vrijwel algemeen, dat hij die heeft (error communis), dan verleent de Kerk j. voor dit geval, in haar inwendig of uitwendig rechtsgebied (can. 209), en de daad is van kracht; hetzelfde geldt, als men twijfelt (rechtelijke of feitelijke twijfel, dubiura iuris vel facti), maar met een goede reden om te meenen, dat er j. aanwezig is. Eindelijk voorziet de Kerk van j. in het inwendig rechtsgebied (can. 207) den geestelijke, die bij vergissing te lang gebruik maakt van zijn macht.

Wat de biecht betreft, om geldig te absolveeren zijn de priesterlijke wijding en de ordesmacht niet voldoende; de priester moet daarbij rechtmacht of j. hebben, want de absolutie is een rechterlijke daad: de biechtvader, als rechter, moet van de bevoegde kerkelijke overheid een bepaald gebied ontvangen en bepaalde geloovigen tot onderhoorigen, over wie hij zijn macht zal uitoefenen (Trid. sess. 14, cap. 7, de Poen.; C.I.C. can. 872). De j. kan ook beperkt zijn door het voorbehouden van zekere zonden, → casus reservatus. Moedwillig biecht hooren zonder j. wordt door suspensie gestraft (can. 2366). Over wie in stervensgevaar verkeert, heeft elk priester volle j. (can. 882).

Gewone j. tot absolveeren (can. 873) hebben de paus en de kardinalen voor de gansche Kerk; voor hun gebied, de plaatselijke ordinaris en de vicaris-generaal, de pastoors en degenen, die hen van rechtswege vervangen, de kanunnik-penitencier, de reguliere oversten voor hun onderdanen. Overgedragen j. (can. 874 vlg.) om leeken (zelfs vreemdelingen; can. 881) of kloosterlingen te absolveeren verleent de ordinaris der plaats, waar de biecht geschiedt (niet de pastoor). Ook kunnen reguliere oversten j. delegeeren over hun onderdanen. Om de biecht van kloosterzusters af te nemen, is bijzondere j. vanwege den plaatselijken ordinaris noodig, tenzij in geval van zware ziekte (can. 523) of in een kerk of kapel of andere plaats, tot de biecht van vrouwen rechtmatig bestemd of gekozen (can. 522; Comm. Cod. 24 Nov. 1920 en 12 Febr. 1935). Salsmans In het internationaal recht is j. de bevoegdheid van een bepaalden Staat of zijn organen, een zaak tot zich te trekken. Meer in het bijzonder de bevoegdheid van de rechters van een Staat, een geding te beslissen, in tegenstelling tot de rechters van een anderen Staat. Voorb. Een in Ned. begaan misdrijf behoort tot de Ned. jurisdictie.

Voor j. in het nationaal recht, zie → Competentie. Zie ook → Jurisdictiegeschil. Haan