Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Janssens

betekenis & definitie

1° Alfons, Vlaamsch dichter. * 1841 te Sint-Niklaas, † 1906 te Luzern. Was lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Schreef huiselijke Gedichten (1887 en 1902) en gemoedelijke berijmde vertellingen van geestelijken aard.Lit.: A. Joos, in Jaarboek v. Vl. Acad. (1907).

2° Lodewijk, Vlaamsch volksschrijver. * 1842 te Antwerpen, † 1896 aldaar. Was journalist, daarna uitgever. Schreef in de Conscience-traditie sentimenteele zedenschetsen en romantisch-geschiedkundige verhalen over de Limb. Kempen.

Werken: o.a. Wat een vader lijden kan (1876); Arm Grietje (1877); Reginald van Valkenburg (1877); De Ark van Noë (1877); In den Schutpennink (1881). — Uitg.: Voll. Werken (12 dln.).

3° Pieter, ook Janssens Elinga geheeten, Ned. schilder in het midden der 17e eeuw te Amsterdam, † vóór 1682. Men kent van hem stillevens, die sterk aan W. Kalff herinneren, en interieurs, die bedrieglijk op P. de Hoogh gelijken. Deze dateeren waarsch. uit zijn lateren tijd, sinds de Hooch in Amsterdam woonde. Mogelijk was hij zijn leerling.

Lit.: v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen.