Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jaarmarkt

betekenis & definitie

Markten ontstonden reeds in tijden van primitieve cultuur op de grenzen van verschillende volksstammen, wier bedrijven niet dezelfde producten leverden (bijv. tusschen veehouders en landbouwers). Als de handel boven den primitieven marskramersvorm uitgroeit, ontstaan periodieke markten op kruispunten, religieuze centra en andere plaatsen, waar door een of andere oorzaak menschenmassa’s samenkomen.

Naast die gewone markt hebben dergelijke plaatsen, meestal bij gelegenheid van een of ander kerkelijk feest, een jaarmarkt, een samenkomst van den interlocalen handel, die van zeer groote beteekenis wordt daar, waar zij tot goederenhandel tusschen grooten kleinhandelaar wordt.

Geschiedenis. In China bereikten de j. reeds 12 eeuwen v. Chr. een hoogen trap van ontwikkeling, die tijdens de M. E. in W. Europa nauwelijks geëvenaard moet zijn. Ook in Indië bestonden ze vanouds, evenals in Assyriö, waar men reeds den wisselbrief en den verkoop op crediet en termijn kende. Ninive was daar de groote markt. Bij de Egyp tenar en, Phoeniciërs en Israëlieten was de j. onbekend. Bij de Grieken gaven de groote godsdienstige feesten het aanzijn aan j. (de grootste op Delos, verder te Olympus, Delphi, Athene), waarbij ook reeds marktvrede en marktgeleide bestonden (zie beneden); bij de Romeinen, bij wie de zeehandel overheerschte, hadden ze minder beteekenis. Tijdens den keizertijd bevorderen zij in de provinciën buiten Italië het ontstaan van j. Die in Gallië zijn a.h.w. de voorloopers van de j. der M.E. Een hoogtepunt bereikte de j. in West-Europa tijdens de M. E.

In Frankrijk kan men hun geschiedenis in twee perioden verdeelen, met als scheidingslijn de tweede helft der 14e eeuw. Voor de eerste periode waren voor hun bloei de Kruistochten van groote beteekenis. De Italianen komen dan naar het Noorden. Er zijn twee typen van j.: het eene gevormd op het voorbeeld van de j. in Champagne, het andere op dat der Vlaamsche markten. In de eerste periode zijn de Champagner j. van bijzondere beteekenis; zij dateeren minstens uit de 11e eeuw. Feitelijk vormden zij een samenstel van zes j., elk van minstens zes weken en vulden alzoo bijna het heele jaar. Zij werden bezocht door kooplieden uit heel Frankrijk; de Italianen brachten er wol, zijde, goud, zilver, specerijen en Perzische tapijten, de Londensche Ilanze laken (verder kwamen er weinig Engelschen en Schotten), de Duitschers doeken, saai en pelterijen. Het meest belangrijk waren echter, na de Italianen, de kooplieden uit Vlaanderen, Henegouwen, Brabant en de overige Nederlanden; zij verkochten er fijn laken en vee. De j. van Champagne hebben hun ondergang te danken aan de hooge belastingen op de lakens en wollen stoffen en de gunsten door de Fransche koningen bewezen aan de stad Nïmes. Als in 1351 aan de Venetianen wordt toegestaan in Frankrijk te handelen zonder op de j. van Champagne te zijn geweest, nadert de ondergang snel. Men tracht dan de j. te doen herleven te Lyon, Bourges en Troves, doch zonder succes.

Van de Zuid Nederl. j. is Torhout (Thourout) de eerste (bekend sinds 11e eeuw). Hier kwamen ook Oosterlingen. Haar privilegie is het voorbeeld geweest voor alle j. in de Zuidel. Nederlanden. Ieperen moet reeds voor 1127 een zeer belangrijke j. hebben gehad (Ital. goudsmeden, lakenomzet); beroemd is ook Rijsel, waar Spanjaarden en Portugeezen kwamen. Brugge overvleugelde Torhout in de 13e eeuw, op het einde der 14e eeuw wordt Antwerpen de voornaamste j. Even te voren (1356) is ook te Bergen op Zoom een j. gevestigd. In de beide steden tweemaal ’s jaars gehouden, vormden deze j. als het ware elkanders complement, waardoor aan de Schelderivier van Paschen tot Kerstmis bijna doorloopend handel mogelijk was. Tot de 16e eeuw is er stijgende bloei; dan gaat Bergen op Zoom ten onder ten gevolge van het bankroet van Frankrijk en Spanje; in Antwerpen vervormt zich de j. tot beurs.

In de Noordelijke Nederlanden had men er te Utrecht (1127), Groningen, Delft (1246), Dordrecht (vóór 1250), Schiedam (1270), Haarlem (1355), Rotterdam (1340), Leiden [1303 (kaasmarkt) en nog een andere j. in 1577], Enschede (1518), enz. Tn vergelijking met het buitenland zijn de Ned. j. middelpunten van slechts beperkte handelsdistricten. Naast de Scheldesteden maken de IJselsteden: Deventer, Zwolle en Kampen, hierop een uitzondering.

Ook Duitschland kende zeer belangrijke j.: de beide Frankforts, Neurenberg en vooral Leipzig, dateerend uit de 12e eeuw. Leipzig heeft zijn karakter als j. behouden tot het midden der 19e eeuw; toen kreeg het iets van een jaarlijksche tentoonstelling, maar spoedig vond het een nieuwen vorm. Van „Warenmesse” werd het „Mustermesse”, welk verschijnsel zich tijdens en na den oorlog van 1914-’18 in alle landen voordeed (➝ Jaarbeurs).

Alleen de groote j. van Nisjni-Nowgorod (in Rusland, opgericht 1624, thans niet meer bestaand) is tot het eind altijd Warenmesse gebleven. In Zwitserland bestonden bekende j. te Zurzach en Genève; in Engeland waren de beroemdste die van S. Giles (Winchester), S. Ives (Huntingdon), S. Bartholomeus (Smithfield) en Stourbridge, dat nog in de 18e eeuw zijn beteekenis niet verloren had; Spanje had Sevilla en Medina del Campo.

Organisatie In de j. is verschil: er zijn gewone en vrije j. De laatste hadden uitgebreide voorrechten. In een tijd van weinig rechtszekerheid was een eerste eisch voor een markt een bijzondere vrede: marktvrede; vervolgens betere rechtstoestanden en veiligheid op de heen- en terugreis: marktgeleide. De marktvrede heeft een godsdienstig karakter, te vergelijken met het asylrecht van kerken en kloosters. Ten teeken dat deze vrede was afgekondigd, werd een kruis op het marktplein geplaatst. Paus Alexander III sprak in 1170 den ban uit over dengene, die den marktvrede verbrak. Het marktgeleide heeft als doel de veiligheid van persoon en goederen der kooplieden te waarborgen. Sommige vorsten gaven daarvoor een speciaal escorte. Heerschte er rust, dan kon met een geschreven geleide (sauvegarde) worden volstaan. Het verleenen van geleide werd voor de vorsten in de 14e eeuw niet alleen een recht, maar ook een plicht, wijl het hun steden ten goede kwam. Als recognitie voor een goed geleide zijn de tollen ontstaan. Om het geleide te waarborgen werd niet alleen officieel geïntervenieerd, maar zag de overtreder ook represailles op zich toegepast. Het geheel van rechten komt hierop neer, dat iedereen, die in den vrede of het geleide eener vrije j. is, d.w.z. die gaat naar de j., er verblijft of er vandaan komt, niet kan worden vervolgd door een andere rechterlijke macht, op straffe van ongeldigheid der procedure. Veroordeelingen, welke door het jaarmarktbestuur niet voltrokken konden worden, werden afgedwongen, door personen uit de stad of het gewest waar de overtreding had plaats gehad, te verbieden de j. te bezoeken, welker rechten overtreden waren.

De politie en jurisdictie eener j. waren zeer goed geregeld. Vooral goed en snel recht was noodzakelijk. In kleine geschillen traden de handelsconsuls voor de kooplieden hunner naties op. Maar verder waren politie en jurisdictie in handen van dezelfde magistraten. Soms werden die gekozen uit de kooplieden, meestal waren het de schepenen. Deze magistraten benoemden dan ook de noodige ambtenaren, die te zorgen hadden voor orde, voor het keuren, meten en wegen der waren, en het uitvaardigen van voorschriften. Dit leverde tevens flinke inkomsten op.

Gewoonlijk heerschte op de vrije j. groote vrijheid voor zaken, welke anders verboden waren: kansspelen, leenen tegen interest, enz. Bovendien bestond op de vrije j. een verbod van executieve maatregelen betreffende schulden, aangegaan vóór de koopman in den marktvrede trad. Daartegenover werden de meeste overtredingen strenger bestraft, de strafmaat verdubbeld. Contracten en handelstransacties tijdens den marktvrede tot stand gekomen, zijn deugdelijker en solieder dan die, welke onder het gewone recht werden aangegaan. Dit strenge recht heet „rigor nundinarum”. De genoemde handelstransacties werden voor het marktbestuur of de schepenen verleden. Alles bij elkaar vormen de rechten der vrije j. een minutieus systeem, dat later het handelsrecht sterk beïnvloed heeft.

Voor de betaling van de verhandelde koopwaar zijn bepaalde termijnen voorgeschreven. De aangegeven dagen zijn tevens de vervaldata der wissels, welke op de vrije j. reeds vroeg bestonden. Het zijn óók de dagen, waarop leeningen worden gesloten of terugbetaald.

De gildekeuren der steden, waar vrije j. bestonden, geven gelegenheid deze organieke regelingen tijdens den marktduur te doorbreken of passen zich erbij aan.

Vgl. → Jaarbeurs.

Lit.: P. Huvelin, Essai hist. sur le droit des marchés et des foires (1897, met uitgebr. lit.); F. Bourquelot, Les foires de Champagne aux 13e et 14e s. (2 dln. 1865); Hasse, Gesch. der Leipziger Messe (1885) ; V. Gaillard, Essai sur le commeree de la Flandre au M. A. (III: Les foires, 1851); H. Pirenne, Les origines des constitutions urbaines au M. A., in Rev. Hist. (1893); H. Prims, Gesch. van Antwerpen (dl. V, boek 1, 1934); Poignant, La foire de Lille (1932); C. Slootmans, De Bergen op Zoomsche J. en de bezoekers uit Z. Ned. (1934); Z. W. Sneller, Het Wisselaarsbedrijf in Ned. voor de oprichting der stedel. wisselbanken, in Tschr. v. Gesch. (XLIX); voor N. Ned. samenvattende studies in het tschr. „De Jaarbeurs” (nrs. 10, 11 en 12, met lit.); Pfingstblatt der Hausischer Geschichtsverein (1936). Slootmans.