Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Intelligentie

betekenis & definitie

De meeningen van bekende psychologen over het wezen en het begrip van de i. loopen sterk uiteen. Wilhelm Wundt ziet het wezen van de i. in de zinvolle samenwerking van verbeelding en verstand.

Ebbinghaus: de vaardigheid in het combineeren van dingen, gedachten en begrippen. Stern: het algemeen vermogen van het individu om zijn denken bewust op nieuwe eischen en voorwaarden van het leven in te stellen.

Selz: een structuur of een systeem van specifiek psychische gedragswijzen, waardoor het individu zich het bewustzijn van samenhang eigen kan maken, cn dit dan bij zijn handelen als middel weet te gebruiken; enz.een in de nieuwere zielkunde veel gebruikt woord, kan het best gedefinieerd worden als de mate van ontwikkeling van een individu wat betreft zijn bekwaamheid tot prestaties op veel verschillende gebieden, of ook wel: de mate, waarin het individu met succes de buitenwereld kan beïnvloeden en door deze zelf beïnvloed wordt. Men zegt van iemand, dat hij een hooge, middelmatige, lage i. heeft.

Of iemand meer of minder intelligent is, wordt onderzocht aan de hand van intelligentie-tests (➝ Test); de samenvatting van de uitkomsten van dit onderzoek, uitgedrukt in getallen (de intelligentie-leeftijd of verstandelijke leeftijd), wordt vergeleken met den biologischen of kalender-leeftijd; als resultaat van een dergelijk intelligentie-onderzoek kan dan het > intelligentiequotiënt worden bepaald.De vraag, of men ook bij dieren van i. spreken mag, kan bevestigend worden beantwoord, als men er maar rekening mee houdt, dat de dieren een onstoffelijk kenvermogen missen en dus hun prestaties op een lager niveau blijven dan de prestaties van den mensch, die een redelijk zinnenwezen is. > Verstand.Lit.: William Stern, Die Intelligenz der Kinder und Jugendlichen und die Methoden ihrer Untersuchung (Leipzig 1928) ; W. Peters, Das Intelligenzproblem und die Intelligenzforschung, in : Zschr. für Psychologie (dl. 89, 1922, 14 vlg.). Nijssen.