(Insectivora), een orde der zoogdieren, over de geheele wereld voorkomend behalve in Z. Amerika en Australië.
Het zijn zoolgangers, d.w.z. bij het loopen zetten zij de geheele naakte zool op den grond. Ze hebben een spitsen kop, die soms in een slurf eindigt; tanden en kiezen zijn spits en scherp; sleutelbeenderen zijn steeds aanwezig; de reukorganen zijn meestal sterk ontwikkeld.
Meestal zijn het kleine dieren met korte ledematen, die in den grond leven of ’s nachts op roof uitgaan; zij voeden zich met insecten, slakken en wormen.Er behooren drie families toe:1° De → egelachtigen
2° De spitsmuizen (Soricidac), die door de groote voorste snijtanden op knaagdieren gelijken; het zijn nuttige nachtdieren. In deze streken leven 5 soorten:
de boschspitsmuis (Sorex araneus L.), zeer algemeen;
de veel zeldzamere dwergspitsmuis (S. minutus L.);
de waterspitsmuis (Neomys fodiens Pall.), die ook in het water voedsel zoekt; de veldspitsmuis (Crocidura leucodon Herm.), alleen in Limburg;
de huisspitsmuis (Cr. russulus Herm.), algemeen.
3° De mollen (Talpidae) hebben slecht ontwikkelde oogen, geen oorschelpen; de sterke voorpooten hebben den vorm van een schuins naar buiten gerichte hand. Het lichaam is stevig met korte pooten, korten staart en zachten, glanzenden pels; zij leven onder den grond. De gewone mol (Talpa europaea) heeft een fijn gehoor en kleine, geheel door de haren bedekte oogen. Zijn kunstige woning met drie uitgangen (waarvan één noodgang) staat door lange gangen met zijn jachtveld in verbinding. Hij heeft geen winterslaap en gebruikt per dag zijn eigen gewicht aan voedsel. Bij den blindmol (T. caeca Savi) uit Z. Europa zijn de oogen geheel door de huid bedekt. Zie ook → Bisamspitsmuizen. Keer
Fossiel Door geringe grootte zijn de Insectivora weinig geschikt voor goede fossilisatie. Van vele fossiele vormen der I. kent men dan ook slechts de tanden en kaken. Vrij veel, grootendeels uitgestorven, vormen der I. kent men met zekerheid uit het Eoceen en Oligoceen van N. Amerika en Europa en slechts een enkelen fossielen vorm uit het Mioceen van Patagonië in Z. Amerika. Van de nog levende vormen der I., zooals mollen, egels en spitsmuizen, kent men de oudste resten uit het Oligoceen van N. Amerika. Het blijkt dus, dat de fossiele vormen beperkt zijn tot het Tertiair en dat hun verspreiding overeenkomt met die der levende I. Palaeontologisch zijn zij van belang, daar zij de primitiefste orde der placentale zoogdieren (→ Zoogdier) vormen. Zij hebben verwantschap met de Panthoteridae, fossiel bekend uit de Jura van Engeland (o.a. Amphiterium uit de Dogger) en Wyoming in N. Amerika, die wel als een fam. der buideldieren beschouwd worden. Als zoodanig vormen de I. een onzekere schakel tusschen de Placentalia en de eplacentale buideldieren. Oostcrbaan