Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Insectenetende planten

betekenis & definitie

Insectenetende planten zijn groene planten, die naast haar gewone voedingswijze het vermogen bezitten zich te voeden met insecten. Er zijn ca. 500 soorten van i. p., die behooren tot de families der Nepenthaceae (Nepenthes), Cephalotaceae (Cephalotus), Sarraceniaceae (Sarracenia, Heliamphora en Darlingtonia), Droseraceae (Drosera of zonnedauw, Drosophyllum, Dionaea, Aldrovanda en Roridula) en Lentibulariaceae (Pinguicula of vetblad, Utricularia of blaasjeskruid, Genlisea en Byblis).

In Ned. komen eenige zonnedauw- en blaasjeskruidsoorten en het vetblad voor. De i.p. bewonen vochtige plaatsen, moerassen en slooten, waar zij veel water, maar weinig anorganisch voedsel ter beschikking hebben.

Door zich te voeden met insecten krijgen zij de nondige stikstof-, kalium- en phosphorverbindingen, die in zouden kunnen opnemen. Ofschoon de i. p. ook zonder den bodem schaars aanwezig zijn en die zij met hun meestal slecht ontwikkeld wortelstelsel moeilijk dierlijk voedsel kunnen leven, ontwikkelen zij zich krachtiger, als zij dit wel ter beschikking hebben.

Sommige i. p. kunnen ook vleesch, kaas en eiwit als voedsel gebruiken. De dieren worden meestal gelokt door roode of gele kleuren en door glimmend slijm en honig, die door bepaalde vangorganen worden afgescheiden.

Zie de afb. in kol. 213-214.De zonnedauw en Drosophyllum hebben een wortelrozet van bladeren, bezet met roode tentakels, die aan den top aangezwollen zijn. De opzwellingen vormen een druppel van een kleverig vocht. Insecten blijven daaraan kleven en door hun bewegingen geven zij aanleiding tot kromming van de tentakels, die gevoelig zijn voor chemische en contactprikkels. Zij krommen zich naar het slachtoffer toe, dat ten slotte geheel gevangen is en verteerd wordt door het pepsine-houdende secreet, dat aan het bladoppervlak wordt afgescheiden. De gevormde peptonen worden geresorbeerd. De bladeren van Dionaea en Aldrovanda zijn voorzien van voelbaren. Worden deze aangeraakt, dan draaien de twee helften van het blad om de middennerf naar elkaar toe; de wimpers van de bladranden grijpen in elkaar, zoodat het insect gevangen is en verteerd kan worden op dezelfde wijze als bij de zonnedauw. Het vetblad heeft kleverige, vleezige bladeren, waarop kleine insecten blijven kleven en verteerd worden. Het blaasjeskruid van onze slooten leeft geheel in het water met uitzondering van de bloemen, die zich boven het wateroppervlak ontplooien. Verschillende bladslippen van de fijn gedeelde, ondergedoken bladeren hebben den vorm van blaasjes, met een opening en een dekseltje, dat wel naar binnen en niet naar buiten geopend kan worden. Waterinsecten, die tegen het doorzichtige dekseltje aanzwemmen en in het blaadje komen, worden daarin door bepaalde enzymen verteerd. De volgende i. p., waarvan de bladeren geheel of ten deele in urnen veranderd zijn, worden wel samengevat onder den naam van bekerplanten. De bladeren van Nepenthes (→ Bekerplantachtigen), waarvan verschillende soorten in Ned.-Indië voorkomen, bestaan uit een plat gedeelte, een steelvormig deel en een urn. De insecten worden gelokt door de roode kleur van de bekers en door den honig, die aan den rand van de bekers gevormd wordt. Over den binnenkant van den beker, die bedekt is met een gladde waslaag en voorzien van benedenwaarts gerichte haren, glijden zij in de zure pepsine-houdende vloeistof, die zich op den bodem van den beker bevindt. De ontstane peptonen worden opgenomen, terwijl de chitineskeletten in de urnen achterblijven. Bij de andere i. p. bevinden zich de bekerbladeren aan den voet van den stengel in den vorm van een wortelrozet. Bij Cephalotus (W. Austr.) worden geen enzymen gevormd. De dieren worden bewerkt door microorganismen, terwijl rottingsbacteriën geweerd worden door stoffen, welke de plant afscheidt. De Sarraceniaceae vormen noch enzymen, noch rottingverhinderende stoffen; de dieren rotten in de urnen en de rottingsproducten worden door den binnenwand van de urnen opgenomen.

Lit.: Goebel, Pflanzenbiol. Schilderungen (II 1891); Darwin, Insectivorous plants (21899); Wagner, Die fleischfressenden Pflanzen (1911). Melsen

< >