Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Ingenieur

betekenis & definitie

Oorspronkelijk een militair ambt. De beteekenis van het woord spreekt duidelijker in het Eng. „engineer”, waarin het verband met „engine” (Fr. engin) tot uiting komt.

Dit woord engine moet niet worden verstaan als machine, maar als belegeringswerktuig. Vóór de uitvinding van het buskruit werden deze werktuigen (blijden, catapulten, stormrammen enz.) ontworpen, gemaakt en bediend onder leiding van geleerde krijgslieden.

De kunst bestond ook reeds bij de Romeinen en Grieken. Het Fr. „ingenieur” werd in Nederland (16e eeuw) geïmporteerd in de beteekenis van vestingbouwer.

In de eerste helft van de 18e eeuw komt in Frankrijk een splitsing tusschen génie militaire en génie civil. Vermoedelijk stamt uit dien tijd ook het begrip ingénieur civil, naast het bestaande ingénieur (militaire).

Later komt de tegenstelling van civiel ingenieur tegenover werktuigkundig i., scheepsbouwkundig i., enz. In het Ned. leger zijn, bij de genie, in de eerste helft van de 19e eeuw de officieren van het bataljon mineurs en sappeurs en de ingenieurs samengevoegd tot het korps genie-officieren.

Officieel herinnert nog slechts de titel van eerstaanwezend-ingenieur, d.i. het hoofd van een kring voor het bouwen van versterkingen en kazernes, aan het „corps ingenieurs”.H. Lohmeijer. Tegenwoordig heeft ingenieur echter geheel geen militaire beteekenis meer. Als soortnaam opgevat beteekent i. iemand, die zoodanig technisch ontwikkeld is, dat hij als ontwerper en dus leidend in de techniek kan optreden. Gaat men deze noodige techn. ontwikkeling samenvatten in een bepaald diploma, dat aan een techn. hoogeschool behaald moet worden, dan ontstaat de ingenieurstitel (in Ned. aangeduid door ir.).

In Ned. is i. meestal titel. In andere landen meer soortnaam. Degenen, die aan een techn. hoogeschool studeerden, onderscheiden zich dan meestal door op eenigerlei wijze het behaalde diploma bij den soortnaam als titel te betrekken (bijv. in Duitschland: Diplomingenier, dipl. ing.). Ook staan dikwijls andere titels ten dienste om de academische vorming aan te duiden.

Het onderbrengen van de ingenieursopleiding bij het hooger onderwijs brengt, naast de algemeene eischen daaraan te stellen, voor de speciale vakopleiding dezen eisch mede, dat het onderwijs er vooral op gericht moet zijn den techn. student te vormen tot een zelfstandig beoefenaar van de techn. wetenschappen, om hem daarmede dus voor te bereiden later een leidinggevende techn. betrekking te kunnen bekleeden. De ontwikkeling, ook binnen het bepaalde vak, moet zoo algemeen mogelijk zijn, om op deze basis voortbouwende tot verdere specialisatie, liefst later in de practijk, te kunnen overgaan.Na het voleindigen van de studie, bij de intrede in de practijk treedt voor den i. het moeilijke tijdperk op, waarin hij de algemeene techn. ontwikkeling moet gaan leeren toepassen ten behoeve van het speciale practische vraagstuk. De jonge i. is dus meestal niet direct volledig bruikbaar. In de laatste jaren is door de geringe vraag naar i. juist de eisch van directe bruikbaarheid, van practische ervaring en van specialisatie sterk op den voorgrond getreden. De jonge i. ziet zich dus gedwongen zich aan deze vraag te gaan aanpassen. Dit kan in enkele gevallen geschieden door een speciale voortgezette studie aan de techn. hoogeschool en door promoveeren. In de meeste gevallen echter door als volontair in een bedrijf te gaan werken. Op deze wijze wordt dus eigenlijk de studie met eenige jaren verlengd.

De Nederlandsche techn. hoogeschool is gevestigd te Delft. De vsch. studierichtingen zijn die voor civiel i. (omvat vooral waterbouwkunde en utilitaire bouwkunde), bouwkundig i. of architect, scheikundig i. of technoloog, mijnbouwkundig i. (omvat het opsporen en winnen van delfstoffen en oliën), scheepsbouwkundig i., werktuigkundig i., electrotechnisch i. en natuurkundig i. De studietijd is 5 jaar. Voor enkele vakken wordt deze tijd wat langer genomen. Aan de landbouwhoogeschool te Wageningen studeert men voor landbouwkundig ingenieur. H. v. Santen. Ingenieur van het stoomwezen. Voor het in werking brengen van stoomketels en stoomtoestellen, nader omschreven in een K.B., moet vlg. de Stoomwet van 15 April 1896 vergunning gevraagd worden aan den minister (van Handel, Nijverheid en Scheepvaart). Het toezicht op de naleving dezer wet is opgedragen aan het korps ingenieurs van het stoomwezen, verdeeld over vsch. districten in Nederland. Beukers. In België telt elk der vier universiteiten (Gent, Luik, Leuven, Brussel) een technische hoogeschool. die den graad van burgerlijk i. verleent. ➝ Hooger Onderwijs; ➝ België (sub XI C). Daarbij dient men nog te voegen de Mijnbouwschool en technische faculteit van Bergen, alsook de Hoogere School voor de textiel-nijverheid van Verviers, die eveneens het ingenieurs-diploma uitreiken.

Onderscheid moet gemaakt worden tusschen: burgerlijk ingenieur en ingenieur. De titel van burgerlijk i. mag alleen gevoerd worden door gediplomeerden van hierboven vermelde scholen, de titel van ingenieur eveneens door gediplomeerden van andere inrichtingen door Kon. Besluit bepaald. Aldus mogen zekere scholen den titel verleenen van handelsingenieur, technisch ingenieur, biochemisch ingenieur, suikerbedrijfsingenieur, luchtvaartingenieur, enz.

De wet van 21 Mei 1929 op de academische graden voorziet negen academische graden van burgerl. i., nl.:

1° burgerlijk mijningenieur;
2° burgerlijk bouwkundig i.;
3° burgerlijk metaalkundig i.;
4° burgerlijk scheikundig i.;
5° burgerlijk electrotechnisch i.;
6° burgerlijk werktuigkundig i.;
7° burgerlijk scheepsbouwkunddig i.;
8° burgerlijk ingenieur-architect;
9° burgerlijk i. der textielnijverheid.

Daarbij dienen nog gevoegd te worden de graden van ingenieur-agronoom en landbouwscheikundig i., die begeven worden door de hoogere landbouwinstituten (Leuven, Gent en Gembloers). Het dient opgemerkt, dat de volwaardige i. met Belgisch diploma steeds burgerlijk i. wordt genoemd. Rondou.