Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Inductie

betekenis & definitie

(Epagoge, de Gr. door Aristoteles gebruikte term),

1° (philos.) de denkvoortgang, waarbij uit het bijzondere tot het algemeene besloten wordt. Er zijn twee vormen. De volledige i. heeft tot praemissen twee feitelijkheidsoordeelen, waarvan het eerste een aantal gevallen van een zelfde karakter opsomt en het tweede vaststelt, dat hier alle gevallen met dit karakter vermeld zijn. De conclusie is een collectief algemeen oordeel en spreekt niet meer dan een feitelijkheid uit. De wetenschappelijke i. leidt uit een beperkt aantal gevallen van bepaald karakter een noodzakelijk algemeen oordeel, een wet, af. Behalve op de aangevoerde gevallen steunt zij op het beginsel van regelmaat: al, wat in de redelooze natuur regelmatig gebeurt, gebeurt noodzakelijk. Haar conclusie bezit noodzakelijkheid en daardoor wetensch. zekerheid. Vgl. nog ➝ Deductie.

Lit.: B. v. Benthem, Essai sur l’induction (1923).

v. Benthem. Historische inductie is de redeneering waarbij uit optreden en verloop van bepaalde historische gebeurtenissen tot een algemeenen regel of hist. wet wordt besloten. Zij steunt op het beginsel, dat bepaalde oorzaken onder bepaalde omstandigheden steeds bepaalde gevolgen voortbrengen. Met betrekking tot menschelijke wilshandelingen is de waarde van dit beginsel echter beperkt; daar nu het hist. gebeuren als zoodanig van den vrijen menschelijken wil afhankelijk is, kan de hist. wet derhalve geen karakter van noodzakelijkheid dragen en geeft de hist. i. slechts waarschijnlijkheid of moreele zekerheid.

Lit.: A. Feder, Lehrb. der hist. Methodik (Regensburg 31924).

F. Sassen.

2° In de biologie verstaat men onder i. de opwekking van een beweging of ontwikkelingsproces bij plant of dier door een uitwendigen prikkel. De tijd, gedurende welken de prikkel inwerkt, heet inductietijd. De kortste inductietijd, die nog juist tot een reactie kan voeren, heet presentatietijd. Tegenover de geïnduceerde of paratonische bewegingen staan de autonome bewegingen, die onafhankelijk van uitwendige prikkels verloopen.

Melsen. Hoewel de moderne erfelijkheidsleer de overerving van de verworven eigenschappen in Lamarkistischen zin niet aanneemt, is het niet uitgesloten, dat verwondingen, gewijzigde klimaatsomstandigheden of sterke prikkels (metaalzouten, röntgenstralen) in het lichaam (soma) van het individu wijzigingen teweegbrengen, die verder tot de voortplantingscellen doordringen en aldus op de nakomelingen zouden overgaan, doordat het ➝ genoom een erfelijke verandering heeft ondergaan. Men spreekt in dit geval van somatische inductie; verder van directe inductie, wanneer de voortplantingscellen rechtstreeks, en niet via het soma, worden beïnvloed; en ten slotte van parallelinductie, wanneer de gewijzigde levensomstandigheden invloed uitoefenen op de soma- of lichaamscellen, en parallel daarmee op de voortplantingscellen. Dumon.

3° Wisk. Men bewijst een eigenschap door i. als men uit het feit, dat die eigenschap voor een bepaald geheel getal (bijv. 1) geldt, besluit, dat die eigenschap geldt voor alle volgende geheele getallen; de voorwaarde is, dat men de geldigheid bewijzen kan voor het getal n + 1, wanneer men aanneemt, dat zij geldt voor het getal n. Het beginsel berust op de wezenlijke eigenschap der geheele getallen, dat zij telkens ontstaan door toevoeging der eenheid bij het voorafgaande getal. In tegenstelling met de inductie in de proefondervindelijke wetenschappen is de mathematische i. dus feitelijk a priori. Men noemt deze i. volledig. Een bewijs door volledige i. noemt men ook wel een Bernoulliaansch bewijs.

Drost.

4° Natuurk. Electrostatische inductie of influentie. Een electrische lading wekt in de omgevende ruimte een toestand op, welke zich o.a. uit in de zgn. influentie der geleiders, welke zich in de nabijheid der lading bevinden. Wordt in de nabijheid van een geïsoleerd opgestelden, ongeladen langwerpigen geleider BC (zie fig.) een bijv. positief electrisch geladen staaf A gehouden, dan treedt aan de naar A gekeerde zijde, bij B dus, een negatieve lading op. Aan de andere zijde, bij C, treedt een even sterke positieve lading op, terwijl het midden van BC neutraal blijft. Wordt A weggenomen (zonder dat A den geleider BC aangeraakt heeft), dan verdwijnen ook tegelijk de ladingen in B en C. Men zegt nu, dat de ladingen op BC geïnfluenceerd of geïnduceerd werden door de lading van A. De verklaring van het verschijnsel is, dat door de aanwezigheid van A de gelijke hoeveelheden positieve en negatieve electriciteit op BC gescheiden worden, doordat A de negatieve electriciteit van BC aantrekt, en de positieve van zich afstoot. Raakt men tijdens de aanwezigheid van A den geleider BC aan, of verbindt men dezen met de aarde, dan stroomt de positieve electriciteit van BC weg, ook al raakt men bij B aan. De negatieve electriciteit wordt door A vastgehouden. Neemt men dan eerst de verbinding met de aarde weg en vervolgens A, dan verspreidt de negatieve lading in B zich nu over den geheelen geleider. Op deze manier kan men door influentie een geleider een lading geven. Dit verschijnsel vindt toepassing bij den ➝ electrophoor en bij sommige ➝ electriseermachines.

Borghouts. Magnetische inductie, als verschijnsel, is het magnetisch zijn van een ijzeren staaf, zoolang deze zich in een magnetisch veld bevindt. De grootte van de magnetische inductie B in een bepaald punt wordt bepaald door de hoeveelheid krachtlijnen, die een vlak, loodrecht op de richting dezer krachtlijnen, per cm2 snijdt. In lucht (eigenlijk in luchtledig) is de inductie dus gelijk aan de veldsterkte. In een ferromagnetische stof is B = H + 4 π I, waar H de veldsterkte en I de door de veldsterkte ontstane magnetisatie voorstellen. De eenheid der magn. i. is de Gausz (één krachtlijn per cm2). Elenbaas. De coëfficiënt van inductie geeft aan het aantal inductielijnen, dat door één van twee stroomketens gaat, als in de andere een stroom van de sterkte 1 loopt.