Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Iepenziekte

betekenis & definitie

een infectieziekte, welke leidt tot het afsterven der iepen; wordt veroorzaakt door de zwam Graphium ulmi. Iepenspintkevers, die zich ontwikkeld hebben in zieke iepen, zijn doorgaans besmet met Graphium ulmi en bij hun vreten aan bast, hout en knoppen der takken, brengen zij de zwam op gezonde boomen over, die geleidelijk afsterven.

M. v. d. Broek. Deze zeer ernstige infectieziekte is vermoedelijk het eerst opgemerkt in N. Frankrijk in 1918 en heeft sinds 1919 groote verwoestingen aangericht onder de iepen in N.W. Europa. Vooral in Ned. en ook in België heeft zij veel van zich doen spreken.

Uiterlijke verschijnselen. In Juni verdorren plotseling de bladeren van een gedeelte van de kroon, beginnend bij den top van den boom. Het volgend voorjaar kan zoo’n boom er weer vrij gezond uitzien, maar later openbaart de kwaal zich opnieuw, zoodat na korteren of langeren tijd de boom er aan ten gronde gaat. Behalve dit sleepend verloop kent men ook een acuut verloop der ziekte, waarbij de boom direct afsterft.

Inwendige verschijnselen. Takken van zieke boomen vertoonen donkere verkleuringen in een of meer der laatste jaarringen; op dwarsdoorsnede ziet men donkere stippen (of een donkeren ring), op lengtedoorsnede donkere strepen. De houtvaten zijn verstopt door thyllen en door een gele of roodbruine gomachtige massa. De inhoud van de houtparenchymcellen is donker verkleurd.

Bestrijding : vellen en direct ontschorsen. Infectiekans tracht men te verminderen door het rooien van alle zieke iepen verplichtend te stellen (Ned. K.B. 28 Maart 1931 Stbl. nr. 136). Vgl. ➝ Iepenzwam.

Lit.: Spierenburg, Eene onbekende ziekte in de iepen (I en II Versl. en meded. v.d. Plantenziektekundigen Dienst, nr. 18 en 24); J. Westerdijk en Chr. Buisman, De iepenziekte (Ned. Heide Mij. Arnhem); J. J. Fransen, De verbreiding der iepenziekte door de iepenspintkevers en de bestrijding van dit insect in de praktijk (Meded. nr. 6 v.h. Comité inzake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte, 1984). Goossens.