Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Harmonieleer

betekenis & definitie

Harmonieleer - Leer der samenklanken in hun verbinding. Zij was onbekend in de Oudheid.

Haar oudste bekende theorieën steunen op het → organum, beschreven in de 9e e. door Hucbald, monnik der abdij van S. Amands bij Doornik, hetwelk bestond uit de eerste boventonen, octaaf en quint.

Even later begon men ook andere intervallen (terts en sext) als consonant te beschouwen en te gebruiken (gymel). De Notre Dame-school te Parijs (12e-l3e e.) paste een dóchant toe, dat twee of drie afzonderlijke melodieën, onafhankelijk van elkaar, tegelijk liet hooren, waarin evenwel verband der accoorden te herkennen viel.

Daarna ontwikkelde zich het → contrapunt, dat ook de harmonie tot basis heeft. Sommige polyphonisten (o.a.

Josquin, de la Rue, Lasso) schreven nu en dan zuiver homophoon, dus eer harmonisch dan contrapuntisch. Een meer populaire opvatting van de koormuziek (psalmen, volksliederen) gaf vasten vorm aan deze tendenz.

Deze evolutie voltrok zich in de 16e e. en houdt verband met de Hervorming. Tot een vast omschreven h. (→ Generale bas) leidden de tablaturen van begeleidingsinstrumenten, als luit en orgel.

Chromatiek, tonaliteitswezen en het verlaten der oude modi breidden het terrein der h. uit.

In 1772 komt Rameau met zijn Traite de l'Harmonie en legt een nieuwe basis voor de h., uitgaande van de natuurtonen en bouwend op de grondbas (basse fondamentale).

Zijn leer der tonale functies (tonica, subdominant en dominant) en zijn theorie der modulatie, die hij beschouwde als wisseling dezer functies, maken hem mede tot den vader der nieuwere h. Reeds in 1558 had de Venetiaan Zarlino gezichtspunten op de h. geopend, die later vooral door Von Oettingen en Riemann in toepassing werden gebracht.

Op Rameau’s theorie bouwden voort o.m. Tartini, Vallotti, Sabbatini, Fétis (Traité de l'harmonie, 1824), Hauptmann (Natur der Harmonie und Metrik), A. von Oettingen (Harmoniesystem in dualer Entwicklung, 1866; Das duale Harmoniesystem, 1918), Riemann (Handbuch der Harmonielehre, 1887, en andere werken), Schreyer, R.

Louis en Thuille, Gilson, enz. De evolutie der h. wordt gekenmerkt door geleidelijk in gebruik nemen van grooter aantal boventonen, wat Sabbatini (1789) trouwens voorspeld had, waar zijn theorie reeds van noneen unedecime-accoorden sprak.

De h. kreeg in den nieuweren tijd ook uitbreiding door het gebruik van oude, vreemde en nieuw bedachte toonladders (o.a. de heele-tonenschaal) en door vrijere verbinding der accoorden. Arnold Schönberg (Ilarmonielehre, 1911) lanceerde een atonaal systeem, dat gebaseerd is op de 12 halve tonen van de getemperde toonschaal.

Ten slotte brak de polytonaliteit baan (het aanwenden van verschillende toonaarden tegelijk). Eenige verwantschap in de keuze der toonaarden onderhoudt het oude harmonische begrip.

Een duidelijke theorie van dit systeem laat nog op zich wachten. de Klerk