Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hamburg

betekenis & definitie

Hamburg - 1° Duitsche vrijstaat, gelegen aan de beneden-Elbe en de Noordzee; opp. 415 km2, 1 218 447 inw. (1933), waarvan 85% Prot., 6% Kath. en 1,5% Isr. Door de rijkswet van 17 April 1933 werd de grondwet en de democratische regeering terzijde gesteld en berust de leiding bij den rijksgouwleider van de N.S.D.A.P., die de persoonlijke vertegenwoordiger van den rijkskanselier is.

Handel en industrie zijn in de stad H. en in Cuxhaven geconcentreerd. 2° Hoofdstad van den gelijknamigen vrijstaat, aan den rechteroever van de Elbe; voornaamste handelsstad van Duitschland; opp. 13 565 ha, 1129 307 inw. (1933), waarvan 860 572 Evangelischen en 60 024 Kath. Oorspr. lag H. alleen aan den linkeroever van de Alster, de Altstadt. In de 12e e. ontstond op den rechteroever van de Alster op drooggelegde gronden de Neustadt. Altstadt en Neustadt werden in 1280 vereenigd. Van deze oude stadskern is weinig overgebleven, daar zij na den grooten brand van 1842 grootendeels was verwoest; het werd opnieuw opgebouwd, terwijl een deel van het oude H. voor havenaanleg moest wijken. Ten Z. van de oude stadskern (de tegenw. city) ligt het havencomplex (4041 ha, waarvan 1554 ha vrijhaven). In het midden liggen de havens voor de groote zeeschepen en daar omheen de havens voor de kleinere schepen.

Rondom het oude H. liggen vele nieuwe wijken en voorsteden, waarvan de voornaamste zijn: St. Pauli (met vele inrichtingen van vermaak) en St. Georg (met Kunsthalle, Zoölogisch Museum, Museum für Kunst und Gewerbe, Mineralogisch-Geologisch Instituut). Van de oude gebouwen van H. zijn alleen de Jacobikirche en de Katharinenkirche, beide uit de 13e e., overgebleven. De Petrikirche, de Nicolaikirche en de St.Michaeliskirche zijn na den brand in den ouden vorm herbouwd. De laatste is in 1906 wederom afgebrand en nogmaals opgebouwd.

Verdere bezienswaardigheden zijn: de Staats- en Universiteitsblibliotheek (verbouwd deel van de oude Domkerk), de Beurs (1840) en het Stadhuis. Bekendheid genieten de grachten of fleets, in de oude stadsdeelen. Midden in de stad liggen de groote Binnen- en Aussen-Alster-bekkens.

Door de ontwikkeling van het transatlantische verkeer en den opbloei van het achterland werd H. in de tweede helft der 19e e. een wereldstad. Langs de Elbe kan een groot deel der goederen van en naar het binnenland vervoerd worden, terwijl groote zeeschepen de Elbe tot H. kunnen opvaren. Door een net van kanalen is H. met den Weichsel verbonden en daardoor met O. en Midden-Duitschland. Het Stecknitz-Travekanaal en het Keizer-Wilhelmkanaal verbinden H. met de Oostzee. Vanuit het Rijnland gaat een deel van het handelsverkeer over H. H. is een middelpunt van spoorlijnen en heeft een belangrijke luchthaven.

De voorn. invoerart. zijn wol, katoen, graan, koffie, wijnen, huiden en petroleum. Uitgevoerd worden suiker, wollen en katoenen goederen, ijzerwaren, machines, chemische producten en zouten. Groote stoomvaartmaatschappijen zijn: Hamburg-Amerikalijn, Hamburg-Zuid-Amerika-lijn, Duitsch-Oost-Afrika-lijn, Duitsche-Levant-lijn.

Onderstaande cijfers toonen aan, dat het goederenvervoer van H. de laatste jaren nog steeds afneemt:

Jaar Invoer over zee Uitvoer over zee

1931 14.762.2311 8.065.3951
1932 12.780.0001 6.666.1441
1933 12.665.5721 6.416.8721

Jaar Aanvoer per spoor Verzonden per spoor

1931 359.972 t stukgoed 228.491 t
3.869.132 t wagonlading 2.196.643 t
1932 276.104 t stukgoed 190.433 t
2.790.220 t wagonlading 1.793.265 t
1933 227.025 t stukgoed 184.943 t
2.786.678 t wagonlading 1.887.906 t

Jaar Aanvoer over de binnenwateren Uitvoer over de binnenwateren

1931 3.933.673 t 5.357.166 t
1932 3.655.307 t 4.622.427 t
1933 3.226.678 t 4.011.140 t
H. heeft een universiteit (in 1933-’34: 2954 stud.), een Volkshochschule, 275 openbare en bijz. scholen (w.o. een blinden- en doofstommeninstituut), vele vakscholen en een zeevaartschool.

Lit.: Hamburg in seiner politischen, wirtschaftl. und kultur. Bedeutung (Hamb. 1921); Statis. Jahrb. für die Freie und Hansestadt H. (Hamb. 1934). Comijn. Kunst. Het stadsbeeld van H. werd tot aan den grooten brand van 1842 bepaald door het woonhuis; de openbare gebouwen waren meer dan in andere Duitsche handelssteden van ondergeschikt belang. De koopmanshuizen bevatten zoowel werkals woongedeelte, pas na 1842 worden deze elementen gescheiden. Het woonhuis was smal (4-10 m) met topgevel aan de straat, oorspronkelijk houten vakwerkbouw, in de latere M.E. ook baksteenbouw in de hoofdstraten, blijkens afbeeldingen verwant aan het woonhuistype van Lüneburg. Tijdens de Renaissance gaat de Gotische trapgevel met verticale geleding over in den rijkversierden volutengevel (invloed van Bremen en Holland).

Een dezer gevels is bewaard in het Mus. für Hamburger Geschichte. De oude domkerk (12e e.), een prachtige 5-beukige hallenkerk met kloostergang, werd in 1805 met enkele andere oude kerken onbegrijpelijkerwijze afgebroken. Bij den brand van 1842 bleven slechts de uit baksteen opgetrokken Gotische hallenkerken Jacobi- en Katharinenkirche behouden (resp. met torens van 114 en 112 m hoogte. Het 13e-eeuwsche Gotische raadhuis (in 1602 onder invloed van de Ned. Renaissance verbouwd) werd met de 17e-eeuwsche houten beurs en de waag door den brand verwoest. Het nieuwe raadhuis (1886-’97) is gebouwd in Renaissancestijl en bezit een 100 m hoogen toren.

De Nicolaikirche werd na den brand herbouwd (1846-’74) in vroeg-Gotischen stijl (toren 147 m hoog). De St. Michaeliskirche (1751, het laatst herbouwd in 1912) is een groote Prot. zaalkerk (3000 pers.); de bouw is geïnspireerd op dien der veel kleinere Dreifaltigkeitskirche te H. In de 20e eeuw zijn in H. kantoorgebouwen en woningblokken van geweldige afmetingen gebouwd (o.a. het ➝ Chilehaus). Het Duitsche Schauspielhaus te H. behoort tot de beste van Europa. H. bezit in het Mus. für Kunst und Gewerbe een schilderijenverzameling met vele meesterwerken uit de Oud-Holl. School, en in de Kunsthalle eenige goede werken van moderne meesters.

Lit.: H. u. seine Bauten (1890-1929); Melhop, Alt Hamburgische Bauweise (Hamburg 1908); Erbe en Rauck, Das Hamburger Bürgerhaus (Hamburg 1911).

Geschiedenis. In 811 bouwde Karel de Groote in H., dat oorspr. een Saksische burcht was, een Kath. kerk. Lodewijk de Vrome maakte H. in 834 tot zetel van een aartsbisdom onder den H. Ansgar. Ofschoon de bisschopszetel als veiligheidsmaatregel naar ➝ Bremen werd verlegd, ontwikkelde zich H. in de vlg. eeuwen tot een bloeiende handelsstad en maakte deel uit van de Hanze. In 1522 werd er voor het eerst de Luthersche leer gepredikt door een afgevallen Franciscaan, Stefan Kempe. In 1529 voerde er Bugenhagen de Evangelische kerkregeling in.

Na den val van Antw. (1585) werd H., naast Amsterdam, een der voornaamste handelshavens van W. en N. Europa. Meermalen had het zich te verdedigen tegen Deensche aanvallen, maar meer had het te lijden van onderlinge twisten tusschen de democratische en aristocratische partijen in de 17e en 18e e. De Fr. Revolutie bracht de stad aanvankelijk grooten opbloei van handel, omdat de Fr. en Ned. handel door de oorlogen met Engeland achteruit ging. Maar toen H. in 1806 door de Franschen werd bezet en in 1810 ingelijfd, werd het eveneens het slachtoffer van het continentale stelsel.

H. was een der Duitsche steden, die het laatste door de Franschen (Mei 1814) ontruimd werden, na eerst onder Davout uitgeplunderd te zijn. In 1815 werd H. als souvereine stad lid van den Duitschen Bond en begon een nieuwen opbloei. In 1860 gaf het zich een nieuwe grondwet, waarbij de levenslange senaat het bestuur voerde, bijgestaan door een vertegenwoordiging van notabelen. In 1867 sloot het zich aan bij de N. Duitsche Bond, met behoud van eigen tol- en handelspolitiek. Het kon dit niet langer volhouden dan tot 1888, toen het zich aansloot bij de D. tolunie. In 1921 gaf het zich een nieuwe grondwet, die door het Hitlerbewind is opgeheven.

Lit.: Baasch, Gesch. H.’s (2 dln. 1924-’25); Reineke, H., Ein Abriss der Stadtgesch. (1925). Derks.