Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Haardracht

betekenis & definitie

Haardracht - A) Oude Wereld

De mannen van het Oude Creta droegen oorspr. het haar kortgeknipt. Na de 16e eeuw v. Chr. hadden ze evenwel lang haar, hangend, gevlochten of opgestoken en soms met eenige kleine, overeind staande lokken op het voorhoofd. De vrouwen droegen het haar lang en golvend, of gevlochten, bijeengehouden met een haarband. (De in dit artikel voorkomende cijfers tusschen den tekst verwijzen naar de betreffende afbeelding in de kol. 587/588.)

In Egypte droegen de mannen het haar doorgaans kort of halflang, in het laatste geval met scheiding in ’t midden of pony over ’t voorhoofd (1,2). Heel vaak reeds pruiken. Lang haar of een pruik in dien vorm droeg vooral de koning. Vrouwen hadden eveneens het haar of de pruik halflang of lang en dan vaak voorzien met rijk bewerkte hoofdbanden (3). In het Nieuwe Rijk bleven voor de mannen de h. ongeveer dezelfde. Velen waren ten behoeve van de pruik kaalgeschoren.

Ook knapen waren kaalgeschoren, behalve een lange gevlochten lok aan een zijde van het hoofd. Voor de vrouwen van het Nieuwe Rijk is karakteristiek de groote, zware pruik met lange, kunstig in rijen gegolfde lokken (4). Menigmaal was daaronder bij hen het haar eveneens afgeschoren; in de 18e dynastie lieten ze den geschoren schedel zelfs vaak onbedekt.

In Griekenland droegen de mannen oorspr. lang haar, soms zeer fraai in lokken geschikt. In het begin van de 5e eeuw v. Chr. vindt men dit nog bij jongelingen (epheben) (8), die ’t dan als een vlecht om het hoofd of tegen het achterhoofd wonden, terwijl het haar het voorhoofd in pony-achtige lokken bedekte. Sedert het midden der 5e e. droegen de mannen het haar echter kort. Meestal bleef het voorhoofd bedekt. Eerst het voorbeeld van Alexander den Grooten (eind 4e e.) deed weer langer haar opkomen, dat rijk golvend het gelaat omlijstte en boven het voorhoofd in de hoogte werd gestreken.

De vrouwen droegen tot kort voor 500 het lange haar hangend in meerdere lokken en vlechten (6). Daarna werd het opgestoken met haarbanden van allerlei vorm en breedte (7).

De Romeinsche mannen bleven kort haar dragen, eveneens in het voorhoofd gekamd. Bij de vrouwen heerschten zeer uiteenloopende modes. Tot de meest bizarre vormen behoort wel de torenhooge krans van krullen, welke in de 2e helft der le e. het voorhoofd der dames om lijstte (9). Menigmaal was ook hier sprake van pruiken, die dan bij voorkeur van blond of rood Germanenhaar gemaakt werden.

B) Europa.

Middeleeuwen. Langen tijd droegen de mannen het haar kort of halflang (de Normandiërs uit 11e e. hadden zelfs kaalgeschoren achterhoofden). Sedert de 13e e. was halflang haar, in ’t midden gescheiden, voor mannen de gebruikelijke dracht (11). Eerst tegen 1400 nam weer het korte haar toe en omstreeks 1430 werd dit zelfs aan slapen en achterhoofd rond weggeschoren, zoodat het overblijvende haar den vorm van een klein rond kapje op de kruin kreeg (12). In de 2e helft der 15e e. kwam weer halflang haar op (15), soms met pony over het voorhoofd. De vrouwen droegen in de vroege M.E. het haar vaak hangend en in de 12e e. lange vlechten voor de schouders (10).

Soms werd het door hoofddoeken van allerlei vorm goeddeels bedekt. In de 13e e. viel het haar los op den rug, onder het „Gebend” (→ Hoofddeksels) uit. In de 14e e. was het haar in vlechten ter weerszijden van het hoofd opgestoken. Sedert de 15e e. kwamen in het N. mutsen en hoofddoeken van allerlei vorm regelmatig voor. Het haar was dan geheel bedekt. Gaarne werd echter in de eerste helft der eeuw door uittrekken van het voorhoofdhaar een zoo hoog mogelijk voorhoofd gemaakt.

Dit geldt zoowel voor het N. als voor het Z. In Italië kwam men tot allerlei zeer wisselende kapsels, die vooral tegen het einde der eeuw de meest gecompliceerde vormen met ineengestrengelde lokken en vlechten vertoonden (13, 14).

Renaissance Het haar der mannen, dat omstreeks 1500 tot op de schouders viel, werd in de volgende dertig jaren hoe langer hoe korter. Het haar der vrouwen bleef onzichtbaar door de kap. Ongehuwde jonge vrouwen in Duitschland droegen het in vlechten of in een haarnet. In Italië, Spanje en Frankrijk hadden de aanzienlijke dames sedert de tweede helft der 16e e. een eenvoudig kapsel: in het midden gescheiden en de op het achterhoofd samengebonden haarstrengen door een kostbaar net bedekt (17). Tegen 1600 droegen de Ital. dames een diadeemvormige coiffure (18).

17e eeuw. Het haar der mannen was in de 17e e. eerst kort (16), soms (vooral tusschen 1610 en ’20) iets langer boven de ooren. Na 1630 werd het haar aan

merkelijk langer en viel, in het midden gescheiden, tot op de schouders. Daaruit ontstond tegen 1680 de groote allongepruik (→ Pruik), die zich tot in het begin der 18e e. handhaafde (21). Hoewel de vrouwen nog geruimen tijd mutsen bleven dragen, vindt men in elegante kringen ook kapsels, eerst vrij eenvoudig, met platte haarwrong tegen het achterhoofd. Tusschen 1630 en ’40 droeg men daarbij ter weerszijden van het gezicht een massa halflange, dichtgekroesde lokjes, in combinatie met pony (19). Gaarne werd het haar dan blondgeverfd. Na 1640 viel het haar aan weerszijden tot op de schouders; enkele kleine krulletjes bedekten ’t voorhoofd (20).

De platte haarwrong tegen ’t achterhoofd, al of niet met lint en parelen omwonden, bleef tot 1660 onveranderd en werd toen omvangrijker. Omstreeks 1680 werd het kapsel hoog; twee krulletjes vielen ter weerszijden op het voorhoofd en een of twee lange pijpekrullen vielen in den nek (22). Parallel hiermee de → fontange.

18e eeuw

De allongepruik der mannen werd ca. 1715 wit gepoederd en in eenige staartjes samengebonden, sedert 1725 in een haarzak. Zoo ontstond tegen 1730 het bekende staartpruikje, dat eenigen tijd later aan weerszijden werd versierd met lange horizontale krullen (23). Na 1780 grooter en eenvoudiger van vorm. Ca. 1790 begon men weer eigen haar te dragen, dat los op de schouders hing. De hooge kapsels der vrouwen maakten in 1715 plaats voor kleine, lage, gepoederde coiffures (24). Eerst ca. 1760 werden de kapsels hooger, om tegen 1780 fantastische afmetingen aan te nemen, waarin allerlei elementen, zelfs volledig opgetuigde schepen, als versieringsmotief verwerkt werden (25).

In den nek hingen vaak enkele pijpekrullen. Na 1785 trad onder Eng. invloed een reactie in: het kapsel werd lager en breeder en werd weldra niet meer gepoederd, al bleven soms bizarre uitwassen voorkomen (26).

19e eeuw

Sedert het begin der 19e e. droegen de mannen het haar kort, zij het in varieerende vormen (28). De h. der vrouwen vertoonde verwantschap met de Gr. kapsels en zelfs met Rom. keizerskoppen (a la Titus). Eenige kleine pijpekrullen vielen over het voorhoofd (27). Ca. 1830 werd het kapsel omvangrijker: men droeg groote horizontale krullen ter weerszijden van het hoofd en de wrong stond als een Spaansche kam overeind (29). 1840 bracht hangende pijpekrullen naast het gelaat en een platte wrong (30). 1860 viel het haar, in het midden gescheiden, langs het gelaat en was van achteren samengehouden in een chignon (31). Omstreeks 1870 hingen lange krullen op den rug; 1880 zag kleine kapsels met ponyhaar en een wrong boven op het hoofd.

20e eeuw

In de 20e eeuw bleef het haar der mannen kort. De kapsels der dames vertoonden veel variaties: van den rouleau boven het voorhoofd uit de eerste jaren tot het Grieksche kapsel met veel krullen op het achterhoofd en een Gr. haarband van omstreeks 1910. Het hooge kapsel van 1915-’20 moest daarna plaats maken voor het korte haar, dat in zgn. Etoncrop van 1925 een hoogtepunt bereikte. Na 1930 bracht een toename van krullen weer een meer vrouwelijk element in de haardracht.

In Azië vertoonen de h. niet zulke snelle wisselingen als in Europa. De sterkste wijziging vindt men in Japan, waar het haar door de vrouwen oorspr. hangend gedragen werd. In de 17e e. droeg men een coiffure met groote haarwrong en met opgenomen haarstrengen, laag in den nek (33). In de 18e eeuw, ca. 1740, veranderde dit kapsel voor een met vleugelachtige uitsteeksels ter weerszijden (32), terwijl in de 19e eeuw het hoog-opgaande kapsel ontstond, dat in conservatieve kringen nog gedragen wordt. Te allen tijde was de coiffure rijk versierd met pennen en kammen. Het opmaken was zóó moeilijk, dat de vrouwen dagen lang hun kapsel intact hielden, en des nachts het hoofd lieten rusten op een neksteunsel. Bij de mannen was het hoofd van boven kaal geschoren, terwijl het achterhaar tot een kleine wrong gebonden werd.

In Afrika bij de Negers vertoonen de h. een oneindige verscheidenheid. Vaak zijn ze uiterst gecompliceerd van vorm en samenstelling. v. Thienen