Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Gracht

betekenis & definitie

Gracht - (ook: graft; < graven).

1° Het gewone spraakgebruik verstaat onder g. meer in het bijzonder een water, dat ofwel als onderdeel van de verdedigingswerken een vesting, kasteel of stad omringt, ofwel geheel binnen de stedelijke bebouwing is gelegen. In het laatste geval is het water gewoonlijk toch ook oorspr. als omsluitendé verdedigingsgracht gegraven, en eerst bij latere stadsuitbreidingen binnen de bebouwing komen te liggen. Door deze ontstaanswijze vertoont het grachtenstelsel van een stad in plattegrond dikwijls eenige min of meer concentrische ringen, waaruit, evenals uit de jaarringen van een boomstam, het groeiproces kan worden afgelezen (zie krt. van Amsterdam t/o kol. 221 in dl. II). In de M.E., toen de verdedigingswerken nog van vrij bescheiden aard waren, en verlegging daarvan dus geen al te omvangrijk werk, volgden vele kleine uitbreidingen kort na elkaar; de g. uit deze periode liggen dicht opeen, en zijn elk voor zich vrij smal. In den Renaissanceen Baroktijd werden de vestingwerken zeer uitgebreid en kostbaar; men moest daarom het aantal uitleggingen wel beperken; de omvang van zulk een enkele uitbreiding was dan veel grooter, hetgeen ook strookte met den tijdgeest, die graag alle zaken grootscheeps aanvatte. De g. uit deze periode zijn veel breeder en ruimer en vertoonen vaak eigenaardige slingers, overblijfsels van het walsysteem met vooruitspringende bastions (bijv. Singelgracht te Amsterdam).

Eenmaal binnen de bebouwing gebracht, hadden de g. als verdedigingsmiddelen weliswaar geen zin meer, doch zij kregen daar belangrijke nieuwe functies. Zoo dienden zij voor het transport van goederen en personen, naar en van de langs de g. gebouwde pakhuizen en koopmanswoningen, waarvan de bovenste verdiepingen ook als opslagzolders werden gebruikt. En hoewel de huisrioleeringen er op loosden en ook verder vrijwel alle stadsvuil in de g. terecht kwam, werd het grachtwater toch gebruikt om te drinken en ermee te wasschen. De hygiënische bezwaren daarvan waren evenwel niet zoo groot als deze thans zouden zijn: doordat de middeleeuwsche steden kleiner en lang niet zoo dicht bevolkt waren als de tegenwoordige, was het grachtwater niet zoo vervuild als thans. In de periode, dat de huizen nog goeddeels van hout werden opgetrokken en met riet gedekt, was de aanwezigheid van g. ook van beteekenis met het oog op het voortdurend brandgevaar. Ten slotte strekten zij, mede door de gewoonlijk daarlangs aanwezige boombeplanting, tot verfraaiing van het stadsbeeld en tot wandelgelegenheid voor de bewoners.

De geschetste voordeelen werden van zooveel belang geacht, dat in latere perioden, bij de toen gebruikelijk geworden, veel omvangrijker stadsuitbreidingen, reeds dadelijk, tusschen de nieuwe bebouwing, binnen de vergroote omwalling, g. werden gegraven; zoo zijn bijv. in Amsterdam de Keizersen Prinsengracht nimmer vestinggrachten geweest.

Het behoeft niet te verwonderen, dat vooral in de waterrijke Nederlanden de g. tot ontwikkeling zijn gekomen en de meest typische en specifieke elementen van het stadsbeeld zijn geworden, tot welks bijzondere schoonheid zij in hooge mate bijdragen (Amsterdam, Delft, Brugge, enz.). Inmiddels is het goed, in het oog te houden, dat de tegenwoordige, romantische schoonheid der g., vooral uit den Baroktijd, met de dichte boombegroeiing en de oude, donkere gevels, van een geheel ander karakter is dan dat, wat de bouwers en ontwerpers hebben bedoeld (roode baksteengevels, geen of streng geschoren boomen); men zie de schilderijen van Berckheyde van de Heerengracht te Amsterdam, uit den begintijd.

In den modernen tijd, vooral in de 19e eeuw, hebben eenerzijds de steeds verder gaande vervuiling van het grachtwater, met de daarmee gepaard gaande stank en overlast, anderzijds de behoefte aan ruimere verkeerswegen te land en de achteruitgang van het transport te water, geleid tot demping van vele g., zeer tot schade van het stadsschoon. Meer en meer is de publieke opinie daartegen in verzet gekomen; het euvel van vervuiling is te voorkomen door aanleg van afzonderlijke buizenrioleering, waardoor de huizen hun afvalstoffen niet meer op de g. Ioozen, en door regelmatige verversching van het grachtwater, door het onderhouden van doorstrooming.

Ook in moderne Ned. stadsuitbreidingen komen weer nieuwe g. voor, zij het dan ook minder dan vroeger, daar de meeste der genoemde voordeelen thans niet meer gelden en aanleg vrij kostbaar is. Uiteraard worden bestaande kanalen en wateren bij voorkeur niet gedempt, wanneer zij door uitbreiding van de bebouwing daarbinnen komen te liggen, zeer zeker niet wanneer zij de binnenscheepvaart dienen of een waterstaatkundige functie hebben. Voor het overige dienen de moderne g. vnl. tot verfraaiing van het stadsbeeld; zij worden dan gewoonlijk met glooiende grasbermen omzoomd, mede ook omdat dit goedkooper is dan de ouderwetsche steenen walmuren. Verder kunnen zij gebruikt worden als nooduitlaat voor de rioleering: wanneer bij plotselingen hevigen regenval deze laatste overvuld is, kan op verschillende plaatsen de rioolinhoud tijdelijk in de g. overstroomen; wel komen daarmede ook de gewone, ongewenschte rioolstoffen weer in de g., maar ditmaal zoo sterk met regenwater verdund, dat de verontreiniging niet meer hinderlijk is. v. Embden

2° Gegraven sloot, dienende zoowel voor vervoer te water als voor de afscheiding van erven of landerijen. T.a.v. deze bestemmingen zijn in het B.W. een aantal artikelen (706-709, 732) opgenomen, welke het gebruik der g. en de rechten der eigenaars van de daardoor gescheiden landerijen regelen. P. Bongaerts