Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gezicht

betekenis & definitie

Gezicht - A) Bij den mensch. Het gezichtszintuig (Lat. visus) heeft de taak om door juiste breking der lichtstralen een scherp beeld van het waar te nemen voorwerp te vormen en dit te doen opnemen door het periphere zenuwstelsel.

Door de voortgeleiding van de opgenomen lichtprikkels naar het centraal zenuwstelsel en de verwerking van den verkregen indruk tot de bijbehoorende, bewuste gewaarwording komt het eigenlijke zien tot stand.Het dioptrische apparaat van het oog, bestaande uit hoornvlies, waterachtig vocht, lens, glaslichaam (voor den anatomischen bouw, zie ➝ Oog), ontwerpt volgens de wetten van de optica een omgekeerd, verkleind reëel beeld van het voorwerp op het netvlies. Dit heet normale refractie.

Het netvlies is vrij dik, opgebouwd uit drie lagen gezichtscellen met uitloopers; de buitenste laag is die der ➝ staafjes en kegeltjes, de lichtprikkel wordt door deze cellen overgedragen op de tweede laag en vandaar op de derde cellaag. Deze gaat over in de vezels van de gezichtszenuw, die den prikkel naar de hersenen geleidt, waar deze tot bewustzijn komt. Het netvlies is gevoelig voor licht, waarvan de golflengte tusschen 400 en 700 millimicron gelegen is; de grootste gevoeligheid ligt bij ca. 530 millimicron. ➝ Gezichtspurper; Gezichtsscherpte; Gezichtsstoomissen; Gezichtsveld.

B) Bij dieren. Bij de gewervelde dieren is het oog in hoofdzaak als bij den mensch, slechts de vorm wijkt soms af. Bij de ongewervelde dieren bestaan de oogen uit aparte of tot groepen vereenigde cellen, die aan hun basis met een gezichtszenuw in verbinding staan. Voor de oogen van de geleedpootigen, ➝ Facetoog. De in het donker levende dieren (mol) hebben geen of slecht ontwikkelde oogen. Bij sommige ooglooze dieren komen lichtgevoelige cellen in de huid voor.