Gelijkvormig - 1° (Meetk.) Twee figuren F en F' noemt men g., als men door → vermenigvuldiging van F een fig. F" kan verkrijgen, die met F' gelijk en gelijkvormig is; teeken : oo.
Het getal, waarmee men F moet vermenigvuldigen om F" te verkrijgen, is de gelijkvormigheidsfactor. Twee g. driehoeken of veelhoeken hebben gelijke hoeken en evenredige zijden; in de fig.: ZA = ZA', ZB = ZB', enz. en AB:A'B' = BC:B'C'= CD:C'D'= DA:D'A'.
Bij elkaar behoorende elementen (ZA en ZA', AB en A'B', enz.) worden gelijkstandig genoemd. Van de fig.
F en F" zegt men, dat ze homothetisch of gelijkvormig gelegen zijn.Lit.: → Planimetrie; Stereometrie.
v. Kol
2° (Verzamelingenleer). Twee → geordende verzamelingen M en N noemt men g., wanneer er een zoodanige → één-éénduidige afbeelding van M en N op elkaar bestaat, dat aan ieder tweetal elementen mi en m2 van M, die voldoen aan de betrekking mx <( m2, zijn toegevoegd twee elementen nx en n2 van N, die voldoen aan nx < n2.
Drost