Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gelijkheid

betekenis & definitie

Gelijkheid - 1° wisk. Een g. wordt aangegeven door het teeken = , ingevoerd door Robert Recorde (* 1510, ✝ 1558).

Een g., waarin onbekenden optreden, heet → vergelijking. Een verg., geldig voor alle waarden van de onbekende, bijv. (x +1) x (x — 1) = x2—1, heet identiteit, in den regel aangegeven met het teeken =.

G. staat tegenover → Ongelijkheid.v. d. Corput

2° Maatschappelijke gelijkheid. Absolute gelijkheid der menschen zou de maatschappij maken tot een kleurloos aggregaat, en gelukkig is er naast veel gelijkheid (→ Menschheidsrechten) veel ongelijkheid (vooral feitelijke). En wel bijzonder gezien uit sociaal oogpunt. Zelfs zóó, dat men op haar het begrip „stand” kan opbouwen, en het definieeren als hebbende naar buiten ongelijkheid, inwendig gelijkenis (niet: gelijkheid) der leden. Die gelijkenis levert de basis voor de subjectieve waardeering als „eikaars gelijken” of „ongelijken”. Daarnaast ligt een objectief criterium in gemeenschap of verschil van belangen, gevaren, → levensstandaard, enz.

Maatschappelijke ongelijkheid is door God gewild. Wie trachten ze uit te wisschen, misdoen. Ze is vooral evident bij gezag en bezit. Bij het werken aan de verheffing van het individu dient dit erkend door de lager geplaatsten; maar de hooger geplaatsten hebben aan die verheffing mede te arbeiden. Zóó zijn de klassenstrijd en de „gelijkheid” veroordeeld. Ja zelfs het ideaal der ordening is gevestigd op de ongelijkheid in maatschappelijke diensten (→ Groep).

Op het feit der maatschappelijke ongelijkheid bouwt → Spann een pijler van zijn → Universalisme. Zie nog → Kaste; Klasse; Menschheidsrechten.

Lit.: Leo XIII, Permoti Nos; id., Quod Ap. Muneris; id., Graves de C. Re; Pius X, Notre Charge Apost.; Bened. XV, Ad Beatissimi, Brief a. d. Biss. v. Bergamo, 11 Maart 1920 ; Pius XI, Quadr.

Anno ; S. Bernardinus v. Siëna (Opera Lugduni 1650) II Sent. 35; O. Spann, Der Wahre Staat (Jena, Fischer, 1931). Keulemans

3° Gelijkheid voor de wet. De gelijkheid van alle burgers zonder onderscheid van rang, stand of geboorte heeft zich in W. Eur. geleidelijk doorgezet. Slavernij en hoorigheid waren in W. Europa reeds vóór de Fr. Revolutie zoo goed als verdwenen, terwijl deze revolutie aan voorrechten van rang, stand en geboorte, althans in beginsel, een einde heeft gemaakt. Al zijn na de Restauratie, gevolgd op den val van Napoleon, vsch. voorrechten van den adel hersteld, in den loop der 19e e. zijn deze in Fr., Ned. en België toch weer verdwenen.

In de Ned. en in de Belg. Grondwet is het beginsel van gelijkheid van allen voor de wet uitdrukkelijk neergelegd. Voor Ned.: Art. 4 bepaalt dat allen, die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, gelijke aanspraak hebben op bescherming van persoon en goederen, art. 5 dat ieder Nederlander tot elke landsbediening benoembaar is, en art. 176 dat geen privilegiën op het stuk van belastingen kunnen worden verleend.

Voor België: art. 6, 8, 47, 50, 53, 56, 94, 112 en 113 van de Grondwet, zelfde bepalingen.

Voor de positie van vreemdelingen, zie → Vreemdelingen.

Struycken