Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gehoorapparaat

betekenis & definitie

Gehoorapparaat - of hoortoestel. Men onderscheidt vsch. soorten:

1° toestellen om meer geluidsgolven op te vangen (oorschelpvergrooter, oorkelk-

jes, hoorschelpen, hoorntjes).

2° Toestellen om het geluid dichter bij het oor te brengen, door de gehoorgang kunstmatig te verlengen (hoorslang).

De zgn. pollepel van Guye, hoorn en trompetten zijn een combinatie van beide genoemde systemen.

3° Electrische toestellen. Hierin onderscheidt men:
a) toestellen, die door luchtgeleiding werken (combinatie van microphoon en telefoon, waardoor mechanische trillingen in electrische worden omgezet).
b) Toestellen, die door beengeleiding werken, bijv.de sonotone (de electrische trillingen worden weer in mechanische omgezet, die door het achter het oor geplaatste toestel, den oscillator, op den schedel worden overgebracht). De toestellen onder a) genoemd komen in aanmerking bij doofheid door binnenooraandoening zoowel als bij middenoordoofheid. De onder b) genoemde toestellen zijn alleen geschikt voor dooven met goede beengeleiding, dus niet bij binnenooraandoeningen.