Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Ford

betekenis & definitie

Ford - 1° Henry, markant vertegenwoordiger der moderne Amer. industrie; * 30 Juli 1863 te Greenfield (Michigan); bracht de door hem gestichte Ford-Motor-Company door toepassing van bijzondere productie- en verkoopmethodes tot wereldvermaardheid; wordt beschouwd als een der rijkste mannen der wereld. Zie → Fordisme.

Werken: My life and work (221924, in samenwerking m. S. Crowther; Ned. vert.: Productie en welvaart, d. T. Holdert); To-day and to-morrow (301926); The international Jew. M. Verhoeven

2° John, Engelsch tooneelschrijver; * 1586, jna 1639. Van aanzienlijke afkomst; studeerde in de rechten; overigens is van zijn leven weinig bekend. Zijn tooneelwerken, waarvan ’Tis Pity Shee’s a Whore het beruchtst, en The Broken Heart (beide van 1633) het beroemdst is, zijn op de meest romantische situaties geconstrueerd, en morbide, pervers en fatalistisch van inhoud. Pompen
3° Madox Ford (vroeger Hueffer), dichter en romanschrijver, * 1873, studeerde aan het University College te Londen, was medewerker van Joseph Conrad, nam dienst in den Wereldoorlog. F. behoorde tot de Imagisten en heeft verzen geschreven, die opvallen door hun eenvoud en zangerigheid. Zijn romans, in een forschen stijl geschreven, zijn vooral belangrijk door hun prachtige karakterstudie; eischen echter voorbehoud.

Voorn. werken: The Inheritors (met Joseph Conrad; 1901); Romance (met Joseph Conrad; 1901); Some do not (1924); No more Parades (1925); A Man Could Stand Up (1926); Last Post (1928); Collected Poems (1913); New Poems (1927). J. Panhuijsen

4° Paul Leicester, Amer. schrijver van hist. werken en romans; * 1865, ✝ 1902.

Voorn. romans: The Honorable Peter Sterling (1896); Janice Meredith (1899).