Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Finaliteit

betekenis & definitie

(Lat. finalitas = doelmatigheid; vgl. Gr. teleologie = doelmatigheidsleer) is het gedetermineerd zijn der werkoorzaken door een bepaald te bereiken doel.

Karakteristiek voor de Aristotelische wijsbegeerte is juist haar finalistische of teleologische wereldbeschouwing, uitgedrukt in het finaliteitsbeginsel: elke werkoorzaak handelt om een doel (Lat.: omne agens agit propter finem). Als zoodanig staat ze tegenover de mechanistische of deterministische wereldbeschouwing (➝Determinisme).Het doel is voor Aristoteles een der vier oorzaken, die worden en zijn van elk ding verklaren en daarom voorwerp zijn van wetenschap en wijsbegeerte. Het is bij hem zelfs de oorzaak der oorzaken, het beginsel van alle oorzakelijke werkzaamheid. Nu is het doel (Lat. finis = einde) eigenlijk datgene, waarmee een werkzaamheid eindigt. Als zoodanig kan het dus niet zijn oorzaak of begin van werkzaamheid. Het is daarom alleen oorzaak, voor zoover het aanwezig is in de werkoorzaak en de werkzaamheid daarvan bepaalt. De deterministische bestrijders der f. moesten dus eigenlijk de eersten zijn om ze te verdedigen.

Die aanwezigheid van het doel in de werkoorzaak kan enkel intentioneel zijn. Vandaar moet het doel altijd als een begeerenswaardig goed gekend zijn hetzij door de werkoorzaak zelf, hetzij door een hoogere oorzaak, waarvan de werkoorzaak bij haar werk afhankelijk is; gelijk het doel van een pijl door den schutter wordt gekend. Daar alleen een verstandelijk wezen een doel kent als doel, vereischt de universeele f. der dingen, gelijk ze tot uiting komt in hun nagenoeg eenvormige werkzaamheid, het bestaan van een wereldordenaar, die, het doel van alles kennend, ook alles daarheen stuurt en in laatste instantie niemand anders kan zijn dan de alwetende God, die deze kennis aan geen ander heeft ontleend. Zie ook ➝Finalisme.

Lit.: Beysens, Dual. teleologie als wijsg. theorie (1910); Ontologie (21917, 229-248); Herin. Kranichfeld, Das teleol. Prinzip i. d. biol. Forschung (1925); Rem. Stölzle, Die Fin. in der Natur (1925); Garrigou-Lagrange, La réal. du princ. de fin. (1932); Van den Berg, Introd. in Ontologiam (1933, 208-220). v. d. Berg.