Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Feest

betekenis & definitie

Feest. - In Oud-Griekenland zijn de feesten in den regel ontstaan uit den eeredienst; enkele ook waren herdenkingsplechtigheden, bijv. de ➝ Eleutheriën. Te Sparta waren de Hyacinthiën en de Cameeën van godsdienstigen en militairen aard.

De Gymnopediën daarentegen waren feesten voor de jeugd. Onder de zeer talrijke Atheensche f. worden hier vermeld: de jaarlijksche en de vierjaarlijksche Panathenaeën, de Eleusiniën, de Thesmophoriën, de Lenaeën, de Dionysiën, de pan-Ionische Thargeliën en Apaturiën.

Daarenboven kwamen alle Grieken op bepaalde tijdstippen samen bij bepaalde centra om de luisterrijke, pan-Helleensche spelen, nl. de Olympische, de Pythische, de Nemeïsche en de Isthmische spelen bij te wonen, die het saamhorigheidsgevoel onder de individualistisch aangelegde Grieken levendig hielden.Te Rome. Buiten hun oude, sacrale feesten, de zgn. feriae stativae en de feriae indictae, als o.m. de Argei, de Cerealia, de Lemuria, de Saturnalia, de Lupercalia, de Dies Parentales, de Ambarvalia, hadden de Rom. ook door magistraten ingerichte en geleide spelen, als de Ludi Romani, door de aediles curules, de Ludi Plebei, door de aediles plebei georganiseerd.Ter eere van godheden werden gehouden de Ludi Saeculares, Apollinares, Ceriales, Megalenses, Florales. Ter herdenking van de verdrijving der Galliërs werden de Ludi Capitolini gevierd. Onder Constantius II waren er niet minder dan 176 feest- en speeldagen. V. Pottelbergh. Kerkelijke feesten zijn, in algemeenen zin: alle f., welke op eenigerlei wijze een kerkelijk karakter dragen; in strikteren zin zijn het de liturgische f., die nl. de Kerk als haar eigene viert, op vastgestelde dagen en op een vastgestelde liturgische wijze, d.i. op grondslag van het Koorgebed met de H. Mis.

Deze liturgische f. hebben ten doel ofwel God te loven, door een bijzondere en afzonderlijke herdenking en viering der Geheimen van het Verlossingswerk, en zichzelf daarmede de genaden deelachtig te maken, welke deze inhouden; ofwel God te prijzen in Zijn heiligen en zichzelf de voorspraak van dezen te verwerven. Tot de eerste soort behooren de oudste f.: Paschen, Pinksteren, Hemelvaartsdag (3e-4e eeuw), Epiphanie, Kerstmis, Kruisverheffing, enz. Enkele van deze zijn tegelijkertijd de eerste Mariafeesten (Kerstmis), waarbij zich dan in de 4e of 5e eeuw voegden Maria-Lichtmis, de Octaafdag van Kerstmis, enz. Martelaarsfeesten (verjaardag van hun dood) zijn de oudste der tweede soort en dagteekenen uit de 2e eeuw, terwijl de Belijdersfeesten (en Maagdenfeesten) sinds de 4e eeuw zich daarbij aansloten (in het Oosten: S. Antonius; in het Westen: S. Sylvester, S. Maarten) en het eerste Engelenfeest waarsch. ook in deze eeuw werd gevierd (verjaardag der wijding der Michaelskerk, door Constantijn den Grooten gesticht nabij Konstantinopel.)

De f. namen gestadig in aantal toe, vooral in de M.E.; in het Westen telden, sinds de 13e eeuw, vele bisdommen er meer dan honderd, terwijl het Byzantijnsche Rijk er in de 12e eeuw 93 telde, waarvan 27 „halve” waren (alleen verplicht Mishooren), buiten de Zondagen. Bezwaren gingen zich doen gelden: de stoffelijke gevolgen van den stilstand van arbeid, handel en rechtspraak, welke de verplichte viering meebracht; voorts de verbastering der godsdienstige praktijken. In de 17e eeuw grepen de pausen in (Urbanus VIII), het aantal verplichte f. werd op 36 vastgesteld (met inbegrip der Zondagen van Paschen, Pinksteren, en Drieëenheidsfeest), waarvan 19 nog tot „halve” teruggebracht werden, terwijl aan sommige landen bijzondere verminderingen werden toegestaan. Na de Fransche Revolutie werden (1802) slechts vier f., buiten de Zondagen vallend, verplichtend gesteld voor Frankrijk, België, Luxemburg, Nederland en den Duitschen linker Rijnoever (Kerstmis, Hemelvaart des Heeren, Tenhemelopneming van Maria, Allerheiligen), andere werden verschoven op den volgenden Zondag. Paus Pius X stelde het alg. aantal van acht vast, dat het Kerkelijk wetboek (can. 1247) bracht op tien: Kerstmis, 1 Januari, Epiphanie, ’s Heeren Hemelvaart, Sacramentsdag, Onbevlekte Ontvangenis, Tenhemelopneming van Maria, S. Joseph, SS.

Petrus en Paulus, Allerheiligen; de bijz. regelingen bleven echter van kracht. Aldus in België die van 1802, welke behalve de genoemde verplichte f. er nog enkele noemt als, vallend op een weekdag, te vieren op den volgenden Zondag, nl. Epiphania, H. Sacramentsdag, SS. Petrus en Paulus en het Patroonf. (van bisdom, en van parochie of plaats). Voor Nederland stelde paus Pius XI (1923) als verplichte f. vast de vier van 1802, zonder meer.

In het Oosten kent de Gr. Kerk er heden 27 (de Russ. Kerk. 9).

De liturg, f. worden onderling onderscheiden op vsch. grond:

1° Volgens waardigheid van den persoon, waartoe zij zich onmiddellijk richten, in f. des Heeren (waaronder Pinksteren, Drieëenheidszondag en Kerkwijdingsfeesten), f. der H.Maagd, f. der andere heiligen (➝ Dulia; Latria; Hyperdulia).
2° In algemeene, d.i. voor de geheele Kerk, en bijzondere, d.i. hier of daar toegestaan, of eigene (aan een bisdom of Orde).
3° In hoofdfeesten en ondergeschikte (primaria, secundaria): de eerste vierend een hoofdgeheim der Verlossing, of het hoofdfeit van een heilige (zijn dood = geboorte voor den hemel); (➝ Natalis).
4° In f. met een ➝ vigilie of met een ➝ octaaf.
5° In die, wier viering binnen de kerken slechts verplicht is: f. chori, en die met verplichte viering ook daarbuiten: f. fori; gewoonlijk noemt men deze laatste geboden feestdagen: f. de praecepto of f .feriata (Feria),welke laatste term echter veeleer verbonden bleef aan de door Urbanus VIII verplicht gestelde f. (met kleine wijziging), waaraan heden voor geestelijken nog zekere verplichtingen verbonden zijn.
6° Ten opzichte van den ritus in: dubbele (duplicia) Ie en IIe klas, hoogdubbele (d. majora), gewoon d. (d. minora), halfdubbele (semiduplicia), enkelvoudige (simplicia); welk graadverschil (waarop afwijkingen voorkomen: Benedictijnen) wordt toegepast bij het samentreffen van f. onderling of met ➝ feria’s, veroorzaakt, ten deele, door het
7° verschil, tusschen onveranderlijke f. (f. immobilia), die op een vasten datum gevierd worden, en veranderlijke (f. mobilia), wier vieringsdag afhangt van dien van het ➝ Paaschfeest of van een Zondag. ➝ Jaar (liturgisch).

Lit.: Gatterer, Annus liturgicus.

Louwerse.

Onveranderlijke f. zijn die kerkelijke feesten, welke steeds op denzelfden maanddatum vallen. Hun aantal overtreft ver de dagen van het jaar, daar behalve de algemeen gevierde feestdagen, iedere heilige zijn eigen dag (festum, dies, missa) heeft. De heiligen, die overal in de Kerk vereerd worden, zijn veel minder in getal. Als dateering echter kwamen vroeger niet slechts die feestdagen in aanmerking, welke algemeen gevierd werden, maar in bepaalde diocesen ook de daar geldende heiligendagen. Wanneer in zeker jaar een onveranderlijk feest met een veranderlijk samenvalt, wordt dikwijls de kerkelijke viering van het onveranderlijke voor dat jaar naar een anderen dag verplaatst. Voor de dateering had een dgl. verandering intusschen geen beteekenis.

v. Campen. Veranderlijke f. zijn kerkelijke feesten, welke niet op een bepaalden maanddatum vallen, bijv. de Zondagen. Enkele veranderlijke feesten hangen van onveranderlijke af, bijv. van Kerstmis, Nieuwjaar, Driekoningen (bijv. Zondag onder het octaaf van ’s Heeren Besnijdenis, de Zondagen na Driekoningen), de meeste echter van Paschen, dat zelf een veranderlijk feest is. De veranderlijke f. van het Kerkelijk Jaar zijn in bepaalde groepen te verdeelen. ➝ Jaar (sub Kerkelijk Jaar). Ook de veranderlijke f. werden vroeger als ➝ dateering gebruikt.

Om een dergelijke dateering op te lossen, dient men uit te gaan van het veranderlijke of onveranderlijke feest, waar het genoemde veranderlijke van afhangt. In de practijk gebruikt men een of andere tabel.

v. Campen. Joodsche feesten. Daar in het Jodendom het geheele volksleven religieus georiënteerd was, droegen alle feesten een godsdienstig karakter. Reeds in Egypte vierden de Joden godsdienstige feesten (Ex. 10.9). Door Moses werden de reeds bestaande op een bepaalden datum gesteld en doel en viering nader omschreven. Het boek Leviticus geeft in zijn feestkalender (hfst. 23) behalve den ➝ Sabbath de volgende feesten: ➝ Paaschfeest, ➝ Loofhuttenfeest, ➝ Pinksterfeest of het feest der weken, het feest der Nieuwe maan en den ➝ Verzoendag. De drie eerste, hoofdfeesten, waren oorspronkelijk oogstfeesten en behielden eenigszins hun oorspronkelijk karakter.

De Nieuwe maan van de 7e maand was het Joodsche Nieuwjaar. Na de ballingschap kwamen er bij het ➝ Purimfeest en het feest der Tempelwijding, daarom halffeesten genoemd, waarop in tegenstelling met de vroeger genoemde f. geen werkverbod bestaat. Andere f. worden er tegenwoordig niet meer gevierd. Ook zijn er nog 5 Algemeene Vastendagen, die in onthouding van spijs en drank worden doorgebracht. Bij Flavius Josephus werden nog enkele andere bijkomstige feesten genoemd. C. Smits.