Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Evolutie

betekenis & definitie

Evolutie - 1° van de sterren, ➝ Cosmogonie.

2° van het zonnestelsel. De geringere helling der planetenbanen ten opzichte van het vlak der ecliptica en de gelijkheid hunner bewegingsrichting wijzen op een gemeenschappelijken oorsprong. Een eerste poging ter verklaring werd gedaan door Swedenborg (1734) en kort daarop (1755) door Kant. In 1796 ontwikkelde Laplace zijn nevelhypothese. Oorspronkelijk strekte de massa der sterk afgeplatte zon zich in ronddraaiende beweging uit tot over de baan van Uranus. Afkoeling en inkrimping der materie ging noodzakelijkerwijze gepaard met toename der hoeksnelheid; de middelpuntvliedende kracht aan den rand der schijf overwon de centrale aantrekkingskracht en achtereenvolgens scheidden zich ringen af, die zich tot planeten samenbalden. Deze theorie is vrijwel onhoudbaar gebleken; Chamberlin en Moulton stelden er ca. 1900 hun planetesimaalhypothese tegenover. Door een heftige vloedwerking, veroorzaakt door de aantrekking eener andere, bijna rakelings voorbijsnellende zon, is uit onze zon in twee spiraalvormige armen materie opgespoten, verdeeld in kleine brokken („planetesimalen”); deze materie viel gedeeltelijk terug op de zon, gedeeltelijk bleef zij daaromheen wentelen en verdichtte zich tot grootere massa’s. Van deze hypothese verschilt de vloed-theorie van Jeans en Jeffreys, die aannemen, dat de door de vloedwerking uitgeworpen massa’s reeds aanvankelijk van planetarische grootte waren.

Lit.: P. S. Laplace, Exposition du système du monde (1796); F. R. Moulton, An Introduction to Astronomy (1906); T. C. Chamberlin, The Origin of the Earth (1916); Jeans, Problems in Cosmogony and Stellar Dynamics (1919).

Stein.

3° In de biologie, ➝ Afstammingsleer; Darwinisme.