Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Ernst

betekenis & definitie

Ernst - 1° Adolf, Duitsch natuuronderzoeker; * 6 Oct. 1832 te Primkenau, ✝ 12 Aug. 1899 te Caracas. Studeerde te Berlijn en Leipzig.

Werd in 1874 professor aan de universiteit van Caracas. Heeft veel onderzoekingen gedaan over de flora en fauna van Venezuela.Werken: Estudios sobre la flora y fauna de Venezuela (Caracas 1877); Las familias mas importantes del reino vegetal representadas en la flora de Venezuela (Caracas 1881); La America prehistorica (id. 1885); Idea general de la flora de Venezuela (id. 1891).

Willems 2° Otto, pseudoniem van O. E. Schmidt, Duitsch schrijver van oppervlakkig strekkingstooneel en luchtige, ondiepe humoresken; * 1862 te Ottensen, ✝ 1926 te Gross-Flottbek. Zijn autobiographische roman Asmus Sempers Jugendland (1894) is nog zijn beste werk.

Verdere werken: Jugend von heute (1899); Flachsmann als Erzieher (1901); Vom Strande des Lebens ; enz.

Uitg.: Gesammelte Werke (1922 vlg.).

Lit.: O. Enking, O.E. (1912).

Baur 3° Paul, Duitsch dichter, novellen- en tooneelschrijver, eerst van socialistische, later van nationalistische strekking; * 7 Maart 1866 te Elbingerode (Harz), ✝ 13 Mei 1933 te S. Georgen. Naar den vorm streng gedisciplineerd en als zoodanig stichter eener neo-Klassieke richting, predikte E. in het werk van zijn laatsten tijd ’n nationalistisch gemeenschapsideaal, dat het geheele Duitsche volk opvorderde voor één levensbeschouwing op de grondslagen van ras en volkseigenheid en dat het nationaal-socialisme hielp voorbereiden. E. is een meester van den zonnig-Romaanschen novellenstijl; zijn epische trilogie Das Kaiserbuch (6 dln. 1922 vlg.) werkt vermoeiend, zijn drama en kluchtspel eerder verkillend door al te beheerschte verstandelijkheid; zijn letterkundige critiek verraadt den degelijken, theologisch, politiek en wijsgeerig geschoolden denker.

Voorn. werken: lyriek: Polymeter (1898); Beten und Arbeiten. Romans: Der schmale Weg zum Glück (1903); Die selige Insel (1902); Saat auf Hoffnung (1916); Der Schatz im Morgenbrotstal (1926); Das Glück von Lautenthal (1931). Novellen: Sechs Geschichten (1900); Die Prinzessin des Ostens (1903); Der Tod des Cosimo (1912); Der Nobelpreis. Tooneel: naturalistisch: Lumpenbagasch ; In Chambre séparée (1898). Symbolistisch: Wenn die Blatter fallen (1900); Der Tod (1900). Neo-Klassiek: Beatrice und Deflores (1904); Demetrios (1905); Canossa (1908) ; Brunhild (1909): Ninon de Lenclos (1910); Preuszengeist (1915).

Blijspel: Eine Nacht in Florenz (1905); Ritter Lanval (1906): Der Hulla (1906); Ueber aller Narrheit Liebe (1909); Pantalon und seine Söhne (1917); Der heilige Crispin. Critiek: Der Weg zur Form (1906); Ein Credo ; Erdachte Gesprache (1921); Jugenderinnerungen (1928): Jünglingsjahre (1931).

Uitg.: Gesammelte Werke (19 dln. München 1927 vlg.).

Lit.: P. ErnstGedenkbuch (Leipzig 1933).

Baur 4° Simon-Petrus, Belgisch theoloog en historicus; * 2 Aug. 1744 te Bruggenmorgen onder Aubel, ✝ 11 Dec. 1817 te Afden bij Rolduc. Zoon van Willem, lid der Staten van Daelhem, en van Maria Johanna Dael of Doel; hij studeerde te Mainz; op 19-jarigen leeftijd trad hij in de abdij der Augustijnsche kanunniken van Kloosterrode te Rolduc, waar hij bibliothecaris werd en professor in de godgeleerdheid en de H. Schrift. In 1797 werd hij pastoor van Afden en in 1798 kocht hij de goederen aan van zijn abdij, die door het Frarisch bestuur gesloten werd. Zijn aandeel met een aanzienlijk kapitaal en zijn rijke bibliotheek liet hij door testament (1817) na aan het seminarie van Luik, dat dit eerst in 1831 aanvaarden mocht. Dit klein-seminarie werd in 1843 van Rolduc naar St.

Truiden verplaatst. Ernst was een godvruchtig, stichtend en weldoend priester. Als historicus leverde hij een groot aantal werken over de Limburgsche geschiedenis: het voornaamste is: Histoire du Limbourg (7 dln. Luik 1837—’62) en zijn medewerking aan de Art de vérifier les dates.

Willaert