Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Durham

betekenis & definitie

1° Graafschap in N. Engeland, tusschen de Oosthelling van het Penninisch Geb. en de Noordzee; beroemd door rundveeen varkensfokkerij.

Opp. 2 628 km2, 1 500 000 inw. Zuivelindustrie, mijnbouw, scheepsbouw en ijzerindustrie.2° Hoofdstad van het gelijknamige graafschap aan de Wear (54° 45' N., 1° 34' W.); 16 000 inw. IJzer- en textielindustrie. In de nabijheid steenkolenmijnen. Universiteitsstad; beroemde kathedraal (1093 —1480; Normandische stijl), met twee zware torens, rijk Westelijk portaal en Oostelijken kapellenkrans ; het oude bisschoppelijke slot met kapel uit 1072 en belangrijke Romaansche ornamenten.

Willem van St. Carileph stichtte in 1083 met monniken van Wearmouth en Yarrow de abdij van Durham, welker religieuzen den dienst in de kathedraal waarnamen, totdat Hendrik VIII hen in 1538 verdreef (zie afbeelding 4 in kol. 227 in dl. I). G. de Vries

3° Stad in N. Carolina (Ver.Statenv.Amer., 36° l' N., 78° 52' W.); ca. 53 000 inw. Voorname tabaksmarkt en tabaksindustrie.