(Gr.)
1° oud-Grieksche zilvermunt van verschillende waarde: op Aegina woog de d. 6 gram, in Athene ruim 4 g; 1 d. = 6 obolen; 100 d. = 1 mina; 6000 d. = 1 Attisch talent.
2° Sinds 1833 munteenheid van het tegenwoordige Griekenland, bevat sinds 1867 4,175 g zilver; 1 d. — 100 lepta; naast gouden 20- en 10-drachme stukken bestaan er bronzen munten van 10,5,2 en 1 lepta, benevens nikkelen munten van 20,10 en 6 lepta; 5-leptastuk = obolos, 10-lepta-stuk = diobolon. 26 April 1932 werd de gouden standaard verlaten en een moratorium voor handelsschuld afgekondigd. De d. noteert thans (Jan. 1935) fl. 1,36 à, 1,40 de 100.
W. Vermeulen.