Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Diminutiefsuffixen

betekenis & definitie

In het Ned. zijn talrijke levende d.: -ke, -tje, -ske, -pje, -je, bijv. in: hondje, bloempje, takske; ook reeds verouderde: -lijn en -kijn, bijv. in: vogelijn, maagdekijn. De levende d. zijn uit dat -kijn ontstaan.

Er is in de Ned. taal ook een verholen oud diminutiefsuffix: -el. Zoo staan naast elkaar: drop, droppel; kruim, kruimel, enz.

D. luisteren vaak niet naar de gewone klankwetten. → Diminutivum.Lit.: M. Schönfeld, Historiese Grammatika van het Nederlands (31932, 217 vlg.); J. v. Ginneken, Principes de linguistique psychologique (1907). Weijnen Diminutivum De meeste Indo-Germ. talen kennen het d. Dit is een woord, waaraan een bijzondere uitgang de nuance van kleinheid geeft, die vaak in sierlijkheid, liefkoozing of spot overgaat. In sommige periodes, bijv. het laat-Latijn, zijn er zeer veel d. Zoo komen allerlei Fransche woorden (abeille, soleil, oreille, enz.) van Latijnsche diminutiva.

Die woorden werden gebruikt óf om hun gevoelswaarde van sympathie óf wijl anders de woorden te kort waren. Ook van adiectiva, adverbia en werkwoorden kunnen diminutiva gevormd worden: Lat.: parvulus = heel klein, Ned.: netjes, Duitsch: lacheln enz.

Lit.: J. v. Ginneken, Principes de linguistique psychologique (1907). Weijnen Dimissoriaal-brief (Lat. dimissoriale = op ontslag, vrijlating betrekking hebbend) in het Kerkelijk Recht:

1° Vooral: schriftelijk verlof, door den bisschop of ordesoverste aan een onderhoorige gegeven om wijdingen te mogen ontvangen.
2° Soms ook: een document, dat het ontslag van een geestelijke uit het diocesaan verband inhoudt (→ Excardinatie). Schweigman

Dimorphie

1° (plantk.) inrichting, die de kruisbestuiving bevordert, doordat sommige bloemen langstijlig zijn en korte meeldraden hebben, terwijl andere van dezelfde soort korte stijlen en lange meeldraden bezitten. Dit verschijnsel komt voor bij de primula, de boekweit, het vlas en bij vele Rubiaceae (→ Bestuiving). Dumon

2° (Scheik.) Het voorkomen van een stof in twee verschillende kristalvormen. Zij is een bijzonder geval van de → polymorphie. Zie ook → Allotropie.