Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Deventer

betekenis & definitie

Deventer - gem. in het W. van prov. Overijsel; gelegen aan weerszijden van den IJsel; opp. 1465 ha, ca. 38 000 inw., waarvan ca. 42% Ned.

Herv., 20% Kath., 3,8% Geref., 2,5% Evang. Luth., 1,8% Isr. en 26% onkerkelijk. D. omvat de oude stad, vroeger omwald en gebouwd op zand. Na opheffing der vesting in 1874 werd uitbreiding mogelijk. De oude binnenstad ligt vrij hoog (zie pl.). De nieuwe buitenwijken in het Z.O. liggen laag en hebben daarom soms last van hoog water (o.a. Knutteldorp en Hoornwerk). De N. wijken (Voorstad, Roode Dorp en Buiten Noordenberg) liggen hooger.

Op den W. IJseloever liggen als een enclave in Gelderland het park de Worp en de woonwijk de Hoven. Van de vroegere grachten is een deel bij de uitmonding van het kanaal naar Almelo als handelshaven aangelegd; voordien lagen schepen aan bij het Pothoofd, aan de IJselkade. Een inham van den IJsel in het Z. vormt een tweede haven. D. heeft met de overzijde van den IJsel verbinding door een schipbrug en spoorwegbrug. D. is een druk centrum van handel, verkeer en industrie.

De spoorwegen Zwolle—Arnhem en Amsterdam—Twente kruisen elkaar hier, verder locaal-spoorweg naar Ommen en stoomtram naar Borculo en Zutphen. D. heeft een drukken markthandel. In de industrie zijn ca. 5 600 pers. werkzaam; er zijn metaalfabrieken, o.a. Deventersche Ijzergieterij en machine-industrie, de oudste van Ned.; rijwielenfabriek E.N.R.; haarden-Davo, capsulefabr., steen-, rubber-, matrassenfabr., textiel (Kon. Ver. Tapijtfabr.), katoen- en chemische fabr., olieslagerijen, fabr. van conserven en vleeschwaren, bekende kalkfabr. (tevens chocolade en suikerwerk), verder zuivel en melkproducten-fabr. en houtzagerijen met voornamen houthandel. ➝ Deventerkoek.

D. is zetel van de Kamer van Koophandel van Salland. D. bezit de Middelb. Kolon. Landbouwschool, Rijks H.B.S., H.B.S. voor meisjes (4-jar. c.), gymnasium, Handelsdagschool, Vrouwenarbeidschool en gem. athenaeum. Het vroegere garnizoen is grootendeels opgeheven; er is nog een regiment cavalerie.

Wierdsma.

De stad is rijk aan oude bouwwerken, waarvan de voornaamste zijn: de Groote of Lebuïnuskerk, in 1040 onder bisschop Bemulphus gebouwd ter vervanging van een ca. 770 door den H. Lebuïnus gesticht heiligdom, en tot een kapittelkerk verheven, welke in 1251 en voorts in de 15e eeuw werd verbouwd tot de tegenwoordige driebeukige hallenkerk, die onder het koor nog de tufsteenen crypta uit de 11e eeuw bewaard heeft. De toren (1334—1499) heeft een in 1614 door Hendrick de Keyser gebouwde koepelvormige bekroning. In de kerk bevinden zich overblijfselen van middeleeuwsche muur- en gewelfschilderingen (ca. 1500); in den toren een klokkenspel, gedeeltelijk gegoten door de Hemony’s. Aan de Noordzijde der Lebuïnuskerk staan de overblijfselen der voormalige Mariakerk (14e eeuw), in 1647—1657 ingericht tot arsenaal. De St. Nicolaas- of Bergkerk, in de 12e eeuw gesticht, in 1206 gewijd, is een in de 15e eeuw verbouwde kruisbasiliek met dubbelgetorend Westfront (begin 13e eeuw); in de kerk muurschilderingen, deels uit de 13e, deels uit de 15c eeuw.

De Kath. kerk van den H. Lebuïnus of Broederkerk, in 1335 gesticht door Eleonora van Engeland, gemalin van Reinoud II van Gelre, als kloosterkerk der Minderbroeders, later meermalen gewijzigd, is thans een tweebeukige hallenkerk. In deze kerk bevindt zich o.a. nog de grafzerk van Eleonora. De waag, in 1528 gebouwd in laat Gotischen stijl, heeft een portiek met bordestrap van 1643; zij is thans tot museum ingericht. Van de voormalige munt bestaat nog een in de 16e eeuw opgetrokken gedeelte. Het voormalige Landshuis, in 1632 opgetrokken ter plaatse van de stadsherberg Brunenberg (14e eeuw), is thans politiebureau.

Het raadhuis heeft een in 1694 door Jacob Roman gebouwden Klassicistischen gevel; de zijgevel aan de Polstraat (van het voormalige wanthuis) werd in 1662 door Ph. Vingboons gebouwd. Voorts telt D. nog vele oude woonhuizen, waarvan als voornaamste genoemd worden het koopmanshuis In di drie vergulden herick (1575) en het Penninckshuis (ca. 1583). Ook moet nog genoemd worden de Bergpoort. F. Vermeulen.

Lit.: E. Houck, Oud-Deventer; Voorloopige lijst der Ned. monumenten (VII 1923, 22-51); F. Vermeulen, Handboek gesch. Ned. Bouwkunst (I 1928; II 1931).

Geschiedenis. Etymologisch is de naam verwant aan den Angelsaksischen stadsnaam Daventry. Liafwin (Lebuïnus), gezonden uit het S. Salvatorklooster te Utrecht, stichtte er in 768 een missiepost onder de Saksers. De dochterstichting nam de organisatie van S.Salvator over en zoo ontstond het Lebuïnus kapittel. In de Noormannen-periode werd Deventer tijdelijk residentie van den bisschop, onder anderen van Radboud. Bij de nieuwe indeeling van 1559 werd Deventer bisschopsstad (tot 1577); de eerste bisschop Mahusius heeft er nooit geresideerd, zijn eenige opvolger Gilles de Monte is er onder Alva’s geleide gekomen. D., aanvankelijk een deel van het graafschap Hamaland, werd door Hendrik III aan het bisdom Utrecht geschonken.

Onder den kromstaf (1046—1528) valt het bloeitijdperk. D. ontwikkelde zich tot een stadstaat, groeide uit tot Hansestad, rijk aan gilden. Zeker is D. de oudste stad in Overijsel, zij kreeg het stadsrecht nog in de 11e eeuw. Aan het hoofd kwamen 12 schepenen en raden, later gezamenlijk de burgemeesteren geheeten.

Ook heeft de stad een Gezworen (Ge)Meente gekend, welke instelling in 1448 kiescollege werd. In 1528 kwam zij aan Karei V en werd de waag gebouwd op den Brink. In den tijd der Republiek ontaardde het bestuur tot een oligarchie, o.a. de cabaals van de Jordens en de van Suchtelens. De kapittelschool mag roemen op Geert Groote, die hier in zijn vaderstad het eerste huis oprichtte (omstr. 1380) van de Broeders van het Gemeene Leven en ook dat van de Zusters.

Tijdens het schisma van Utrecht trok D. partij voor Rudolf van Diepholt tegen paus Martinus (ca. 1425). Ten tijde der Wederdoopers werden er de Vrome Kinderen van Emlichen, een ware bandietenbende, onthoofd (1542). De Reformatie werd er ingeluid door de kapittelheeren, die in 1559 den nieuwen bisschop weerden, doch de Reformatoren hun gang lieten gaan. In 1578 werd D. voor de Staten veroverd door de benden van Rennenberg, die er de kunstschatten plunderden. Leicester verzette er persoonlijk de wet en legde er Engelsch-Iersche benden onder Stanley, die echter de vesting verraderlijk in handen leverde van de wettige regeering. Maurits heroverde voorgoed de vesting in 1591, zette het Katholiek bestuur weer af en herstelde de vestingwerken.

In 1672 werd I). beschoten door Munstersche troepen. In 1685 stichtten de Fransche Refugié’s de Waalsche gemeente. De Fransche tijd zag het einde van de bevoorrechte positie van D. als machtig lid der Gewestel. Staten.

Nadat de vestingwet de poorten had opgeruimd kon de stad zich in de 19e eeuw uitbreiden, werd een industrieplaats en kreeg haar spoorwegverbindingen. Aan het Athenaeum waren mannen van naam verbonden als Jonckbloet en Van Vloten; de school kon zich echter niet handhaven, doch D. verkreeg een koloniale landbouwschool. De belangrijke Athenaeum-bibliotheek bleef behouden.

D. is op het oogenblik de titulaire zetel van een Oud-Katholiek bisschop. Deze is echter woonachtig en als pastoor werkzaam te Den Haag, daar het bisdom Deventer geen parochiën telt.

Lit. : R. Schuiling, Deventer (in : Overijsel, samengesteld onder red. v. Van Engelen van der Veen, Ter Kuile en Schuiling, 1931). Speet.

Deventersch dialect, een Geldersch-Overijselsch, dus Saksisch dialect, met veel umlauten. Hoewel de stad lang om handel en onderwijs beroemd was en haar oorkondenboeken, in tegenstelling met die van steden als Groningen en Oldenzaal, in het Nederlandsch zijn (ten gevolge waarvan het D.d. dus zelden als schrijftaal gebruikt is), wijkt het nog sterk af van het A.B.

Lit.: W. Draaijer, Woordenboekje van het Deventersch dialect (1896) ; P. Fijn van Draat, Klankleer van den Tongval der stad Deventer, in Tijdschr. voor Ned. Taal en Letterk, (XLII, afl. 3 en 4); J. Gallée, Geldersch Overijselsch Wbk. (1896). Weijnen.