Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Demonolatrie

betekenis & definitie

Demonolatrie - bij de Babyloniërs. Tusschen goden en menschen stelden de Babyloniërs en Assyriërs de demonen, hoofdzakelijk gepersonifieerde ziekten, die als voor loopers van den dood wonen in de onderwereld, waar zij den hofstaat vormen van Nergal, den koning van het doodenrijk. ’s Nachts vooral komen ze te voorschijn en sluipen overal rond om de menschen te bespringen.

Zeer dikwijls wordt een zevental genoemd, die zeven veel voorkomende ziekten personifieeren. Soms ook 14, nl. de wachters van de tweemaal zeven poorten van de onderwereld. De meest voorkomende namen zijn Labartoe, Liloe en Lilit (Is. 34, 14). Men stelde zich de demonen voor als half mensch en half dier: menschenlijf met vogelklauwen en dierenkop (panter, leeuw, hond, slang enz.). De bezwering van de demonen neemt in de religie van Babyloniërs en Assyriërs een voorname plaats in. Een eigen priesterklasse (asjipoe) trachtte door lange gebedsformules, waarvan vele formulieren zijn overgebleven, de demonen te verdrijven, door aanroeping van tallooze goden (vooral Ea, Sjamasj en Mardoek), gepaard met het gebruik van allerlei apotropische middelen als gips, meel, asphalt enz. en het verrichten van velerlei symbolische handelingen (wasschingen, verbranding van beelden enz.). Zie afb. kol. 669.

Lit.: H. Zimmern, Die Beschwörungstafeln Surpu (Leipzig 1896); K.L. Tallquist, Die assyrische Beschwörungsserie Maqlu (1894).

Alfrink.