Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Dal

betekenis & definitie

Dal - Ontstaat door de uitschurende werking van een rivier (→ Erosie; → Rivier). Aanvankelijk stroomende in een kleine geul, zal zij deze door achterwaartsche erosie verlengen en tegelijkertijd haar d. dieper ingraven, terwijl het puin op de dalhellingen door ondergraving gaat afglijden en door den regen afgespoeld wordt.

Zoo groeit het jonge V-vormige dal. De hardere gesteenten in den dalbodem verraden zich nog door watervallen of stroomversnellingen; bij verdergaande erosie wordt echter het lengteprofiel vereffend. Indien de opheffing van het gebergte snel plaats heeft en de rivier daardoor vlug in de diepte kan insnijden, kunnen zeer steilwandige dalen ontstaan, waarbij de geheele dalbodem door het rivierwater gevuld wordt, zoodat nauwelijks plaats voor den aanleg van een weg of spoorlijn blijft. In zeer hard gesteente, of bij zeer snelle opheffing kunnen zoodoende zelfs kloven (D.: Klamme) met loodrechte, of zelfs overhangende wanden ontstaan, die een der wildste schoonheden van het Alpenlandschap vormen. Wanneer de diepte-erosie vermindert of geheel tot staan komt, gaat de zijwaartsche erosie overheerschen; de rivier gaat op haar dalbodem kronkelen (→ Dalkronkel), ondergraaft steeds meer haar oevers; de dalbodem wordt breeder, de dalwanden minder steil; een rijpdal is ontstaan.

Wanneer dit proces steeds verder gaat, zal de dalbodem nog breeder en zullen de dalwanden nog vlakker worden, tot het dal oud is geworden. Daar de hier geschetste dalontwikkeling sneller zal verloopen in zacht dan in hard gesteente, kan het voorkomen, dat bij een dal, dat gesteentezones van verschillenden weerstand kruist, een bepaald dalgedeelte nog jonge vormen, een ander reeds rijpe of zelfs oude vormen vertoont. Indien de bovengenoemde opheffing met onderbrekingen plaats vindt, zullen tijden van diepte-erosie met zulke van zijwaartsche erosie afwisselen. In de laatste zal zich een dalbodem vormen, waarin de rivier in een volgende periode van diepteerosie een nieuw dal insnijdt, zoodat de oude, doorsneden dalbodem als een terras boven de rivier komt te liggen. Vaak treft men op zulke terrassen de nederzettingen aan.

In geplooide gebieden, bijv. de Alpen, onderscheidt men lengtedalen, d.w.z. dalen, welke evenwijdig aan de strekking der lagen loopen, en ongeveer loodrecht daarop gerichte dwarsdalen. De lengtedalen kunnen aangelegd zijn in de oorspr. dalplooien maar meestal zullen zij aan zones van zacht gesteente gebonden zijn; over het ontstaan der groote lengtedalen, bijv. in de Alpen (Salzach-, Enns-, Inndal enz.), loopen echter de opvattingen nog sterk uiteen. Onder de dwarsdalen zijn de doorbraaksdalen, die ófwel enkele gebergteketens, ófwel een geheel gebergte doorbreken, zoowel wetenschappelijk als uit een oogpunt van natuurschoon de belangrijkste. Onder de vele verklaringen worden er hier slechts twee genoemd:

1° de rivier is een antecedente rivier, is ouder dan de vorming van het gebergte, waar zij doorheen breekt. De dalinsnijding hield echter gelijken tred met de opheffing van het gebergte. (Voorbeelden: het doorbraaksdal van den Rijn in het Leisteengebergte, van de Maas in de Ardennen.)
2° De rivier is een epigenetische rivier, ontstaan op zachte sedimenten, welke een daaronder liggend harder massief M (zie fig. 2) verborgen (v. Richthofen).

Nadat deze bedekkende sedimenten weggeruimd waren door verweering en erosie, kon de rivier in het harde massief slechts een nauw doorbraaksdal uitschuren, terwijl de zachte sedimenten bij C en D voor een groot deel werden weggenomen. Tegenwoordig willen vele onderzoekers deze verklaring beperken tot de kleinere kloven door rivieren in harde drempels, eens met zachtere afzettingen bedekt, uitgesneden. (Voorbeeld: Donaukloof bij Kelheim.) Hol