Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Criterium

betekenis & definitie

Criterium - (Gr. kritèrion = richtsnoer, proefsteen) is zoowel de maatstaf (norm), waarnaar we de waarheid kunnen afmeten en onderscheiden van wat niet waar is, als de beweeggrond (motief), waardoor we zekerheid hebben omtrent onze waarheidskennis. De leer der criteriën of criteriologie is het voornaamste deel der ➝ kenleer.

Men onderscheidt een intrinsiek criterium, berustend op eigen inzicht en ontleend ofwel aan het kenvermogen (subjectief c.: zinnen, verstand), ofwel aan het kenvoorwerp (objectief c.: klaarblijkelijke kenbaarheid), en een extrinsiek criterium, berustend op het inzicht van anderen (gezags criterium: goddelijk en menschelijk getuigenis). De evidentie (Lat. videri e se = zichtbaar zijn uit zich zelf, d.w.z. onmiddellijk) of klaarblijkelijke kenbaarheid der zijnswaarheid geldt als het laatste criterium, waarop ten slotte alle waarheid en zekerheid berust.

Lit.: Beysens, Criteriologie (21911); v. d. Berg, Waarheid en zekerheid (1934).

v. d. Berg.

Criteria van de Openbaring zijn de voor het natuurlijk verstand toegankelijke gegevens, waaruit men kan erkennen, dat een leer door God is geopenbaard; de behandeling ervan vormt het inleidende hoofdstuk van de ➝ apologie. Over de nadere specificatie ervan zijn de apologeten het niet eens; men kan de door hen aangegeven c. als volgt indeelen: zij zijn positief of negatief, naargelang zij als feitelijk of alleen als mogelijk aantoonen, dat een leer van God komt; en innerlijk of uiterlijk, naargelang zij eigenschappen van de leer zelf zijn, of iets, wat daarbuiten staat. De voornaamste (positief en uiterlijk) zijn: de bovenmenschelijke persoonlijkheid van den verkondiger, dan de ➝ wonderen en de ➝ profetieën. Het Concilie van het ➝ Vaticaan heeft verklaard, dat „de goddelijke oorsprong van den Christelijken godsdienst door wonderen geldig kan bewezen worden” (Sessio III, Can. de Fide, 4). Als innerlijk c., maar in anderen zin, stelt men ook voor: de bevrediging van de behoeften en gerechtvaardigde verlangens van het menschenhart door een leer (kard. ➝ Deschamps). Men mag daarbij niet beweren, dat de buiten den mensch blijvende c. onvoldoende zouden zijn (➝ Modernisme); en dit c. is alleen ófwel als „moreel” wonder, nl. door het voldoen aan de zoo uiteenloopende verlangens van alle menschen, ófwel bij het bewijs, dat het aan een van God komend, bovennatuurlijk verlangen beantwoordt, positief: omdat dit zeer bezwaarlijk is en het c. toch groote werfkracht kan hebben, kan het beter als negatief c. een inleiding zijn op de anderen. ➝ Immanentisme; ➝ Agnosticisme.

Lit.: Van Noort, De Vera Religione; Garrigou-Lagrange O.P., De Revelatione (I Rome); een van de gewone opinie afwijkende meening, die de c. niet alleen met de leer, maar met den geheelen godsdienst in verband brengt, verdedigt N. Sanders O.F.M., De Kenbaarheid v. d. Ware Godsdienst.

Pauwels.