Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Crisis

betekenis & definitie

Crisis - (Gr. krinein = begrenzen; hier overdrachtelijk: keerpunt).

1° In economischen zin. Men spreekt van crisis, wanneer de opgaande conjunctuurlijn wordt afgebroken. De maatschappij staat dan in zekeren zin voor een afgrond. Veelvuldige en snel vermeerderende déconfitures, sterke vermindering van de vraag met als gevolg gedeeltelijke onverkoopbaarheid van de goederen of verkoop tegen steeds dalende en ten slotte tegen afbraakprijzen, het verdwijnen van den ondernemersgeest, ontwrichting van het relatief te groote productieapparaat, scherpe daling van de effectenkoersen, later daling van rente en loonen zijn de kenteekenen. Door de nog onvoldoende bekendheid der oorzaken, met name ook der psychologische, kan de c. niet voldoende vooruitgezien worden. Men spreekt van een indogene crisis, wanneer de oorzaken gelegen zijn in de dynamische ontwikkeling van het productieproces zelf; van een exogene, indien oorzaken van buiten af, zooals oorlogen, omvangrijke natuurrampen en revoluties, de crisis teweeg brengen.

Tot de indogene crises worden gerekend: crises van overproductie, credietcrises (wanneer het credietwezen ontwricht is en men onderscheidt hier wederom: geldcrises, beurscrises en bankcrises) en speculatiecrises. Aangezien de indogene crisis haar oorzaken vindt in het productieproces zelf, moeten de oorzaken zich reeds ontwikkelen in de voorafgaande, opgaande conjunctuurphase, zoodat de kennis van de factoren, die deze phase bepalen, en van hun onderling verband de middelen verschaft om de conjunctuur te beheerschen en dus de crisis te voorkomen of te verzachten of, tenminste zijn komst, indien ze niet vermijdbaar is, te voorzien, op grond waarvan tijdige waarschuwingen kunnen worden gegeven. Hier ligt de groote, maatschappelijke taak der moderne conjunctuurstudie (➝ Conjunctuur). De crisis kan beperkt zijn tot een bepaald gedeelte van het bedrijfsleven (bijv. agrarische crisis) of tot een bepaald gedeelte van de wereld. De onderlinge samenhang echter van de verschillende deelen van het bedrijfsleven, en de samenhang van de verschillende landen en deelen der wereld maakt in den modernen tijd, dat ook de beperkte crisis veelal wordt tot een algemeene, het geheele bedrijfsleven omvattende crisis en tot een wereldcrisis.

Lit.: ➝ Conjunctuur; ➝ Conjunctuurtheorie.

2° (Geneesk.) Plotselinge gunstige wending, die bij sommige acute ziekten kan optreden, vooral bij longontsteking. Hierbij dalen de temperatuur en pols plotseling. De leek beschouwt de c. als het hoogtepunt der ziekte, het beslissend moment, dat de ziekte ofwel ten goede ofwel ten kwade keert.