Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Congregatie

betekenis & definitie

Congregatie - (Lat. congregatio = verzameling, vereeniging ; zie ook → Congregaties).

In de Kath. Kerk kent men:

1° religieuze c., een kloostergenootschap, waarin enkel eenvoudige geloften (hetzij uitsluitend tijdelijke, hetzij ook eeuwige) worden afgelegd, en niet, zooals in een eigenlijke orde, plechtige geloften (C.I.C. can. 488, 2°). Handelingen, door de leden eener c. in strijd met hun geloften verricht, zijn daarom alleen maar ongeoorloofd en niet, zooals in een orde, tevens nietig (can. 579). Verdere voorname verschilpunten van c. en orde: in een c. heerscht niet de strenge pauselijke clausuur, de leden behouden den eigendom hunner goederen en de bekwaamheid nieuwe te verkrijgen; niet echter het beheer en de volkomen vrije beschikking erover (can. 569, 580). De talrijke mannelijke zoowel als vrouwelijke kloostergenootschappen van den nieuweren tijd zijn nagenoeg alle c.; wegens de grootere vrijheid van beweging, welke den leden ervan is toegestaan, zijn c. in het algemeen beter dan eigenlijke orden geschikt voor werkzaamheid in de wereld, zooals in het onderwijs, armenverzorging, ziekenverpleging.
2° Monastieke c., een vereeniging van meerdere onafhankelijke kloosters eener zelfde orde onder een gemeenschappelijke overste. Komt uitsluitend in de oude monniken-orden voor, vooral bij de → Benedictijnen.
3° Een bijzonder soort van vrome vereeniging, ten doel hebbend het verrichten van godvruchtige of liefdadige werken, die als een organieke corporatie is ingericht, d.w.z. waarvan de leden een verzameling met stemrecht of zeggenschap vormen; bijv. de Maria-congregatie. De officieele naam in het Kerkelijk Recht is sodaliteit (sodalitas, C.I.C., can. 707). Een c. onderscheidt zich van een gewone vrome vereeniging, doordat bij deze laatste de leden geen stemgerechtigde verzameling vormen; van een broederschap, doordat deze weer een bijzonder soort van c. is, nl. een sodaliteit, welke tevens ter bevordering van den openbaren eeredienst is opgericht. Gelijk iedere kerkelijke vereeniging, moet ook een c. door de bevoegde kerkelijke overheid (in den regel den diocesanen bisschop) zijn opgericht of althans goedgekeurd (can. 686).
4° → Congregaties der Romeinsche Curie.

Lit.: T. Schäfer, De Religiosis ad normam C.I.C. (Münster 21931); G. Vromant, De Fidelium Associationibus (Leuven 1932).

Schweigman.