Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Cirkel

betekenis & definitie

Cirkel - heet de vlakke kromme, gevormd door alle punten, die een gegeven afstand R tot een vast punt, middelpunt M, hebben. De rechte MA is een straal van den c.; de rechte AB een koorde, en de rechte AC (koorde door M) een middellijn. Een deel van den c. heet (cirkel)boog. Het 360e deel van den c. is een booggraad; één booggraad bevat 60 boogminuten en één boogminuut 60 boogseconden. Een middelpuntshoek (hoek met hoekpunt M) bevat evenveel graden als de boog waarop hij staat; een omtrekshoek (gevormd door twee koorden, die elkaar snijden op den c.) bevat de helft van het aantal graden van den boog, waarop hij staat.

De fig., gevormd door de twee stralen MA en MB en den boog AB heet cirkelsector; de fig., gevormd door de koorde AB en den boog AB is een cirkelsegment. De omtrek van een c. heeft tot zijn middellijn een standvastige verhouding, die π genoemd wordt; de omtrek is dan 2πR. Een bekende benadering van π is 3 ⅟₇(verhouding van Archimedes); in 5 decimalen nauwkeurig is π = 3,14159. Het oppervlak van een c. is π R² .

Op een rechthoekig coördinatenstelsel is de vergelijking van den cirkel (x—a)² + (y—b)² = R²,als a en b de coörd. van M zijn. Een c. is een kegelsnede, die door de isotrope punten gaat.

L i t.: ➝ Planimetrie ; ➝ Analytische meetkunde.

v. Kol.