Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Ceram

betekenis & definitie

Ceram - (ook Seran, Serang), eiland in de Molukken. Opp. 17 152 km2 (= helft van Ned.).

Ligging: tusschen 2°4ö' — 3°55' Z. en 127° 50'—130° 61' O., begrensd ten N. en O. door de Ceram zee (Pitt Passage), ten Z. door de Banda-zee en ten W. door Straat Manipa. C. ligt met de lengte-as O.-W. op den Timor-Ceram-boog.

Opbouw en reliëf: zwaar beboscht hoog bergland met plooiingen, in W. Ceram van N.O.— Z.W. (samenstel van ong. 1 000 m hooge ruggen en kammen), in midden-Ceram van N.W.—Z.O. (vnl. uit Mesozoïsche sedimenten en oud-Tertiaire formatie bestaande; hoogste toppen: Bina Ia, 3 027 m, Pinaja, 3 010 m, Noesa Heli 2 960 m en Moerkele 2 827 m), in O. Ceram lager en zonder bepaalde richting.

Vele onbevaarbare bergstroomen doorsnijden ’t land. De baaien van Piroe, Elpapoetih, Teloeti, Waroe en Seleman geven aan de kustlijn een grilligen vorm. In het algemeen zijn de kusten steil, alleen langs de N. O. kust is een breede strook moerassig laagland.

Indeeling: C. ressorteert met bijbehoorende kleine eilanden onder de residentie Amboina, gouvernement der Molukken, N.O.I. Het bestaat uit de onderafdeelingen: W. Ceram, Amahei, Wahai en O. Ceram.

Flora. Er zijn een vijftigtal goede houtsoorten, o.a. lingoa (Pterocarpus indicus), ijzerhout (Intsia), ivoorhout, damaren copalboomen (Damara alba en Agathis alba), kajoepoetih (Melaleuca), allerlei palmsoorten, rotan, cocos, sago, muskaatnoot, kruidnagel,enz.

Fauna: herten, varkens, casuaris, koesoekoesoe (Cuscus orientalis). De groote rivieren zijn vischrijk.

Klimaat: tropisch; wegens het hooge gebergte van O.-W., geeft de W. moesson op de N. kust regen en de O. moesson droogte. Op de Z. kust geeft de Z.O. moesson regen en de W. moesson droogte. Weersgesteldheid is over het algemeen koel. Gemiddelde jaarlijksche regenval in het N. 2 273, in het Z. 2 478 mm.

De bevolking bedraagt ca. 90 000 zielen (de 4 onderafd. samen ong. 98 700). Aan de kust is de bevolking zeer gemengd: Tematanen, Tidoreezen, Javanen, Ambonneezen, Binonko’s, Keieezen, Makassaren, enz. De oorspronkelijke bewoners (→ Alfoeren), van Maleisch-Papoeëesch ras, behooren ethnologisch tot één stam, doch zijn staatkundig verdeeld in: Patasiwa Hitam (getatoueerde), Patasiwa Poetih, Patalima en Oost-Cerammers.

Godsdienst. De immigranten brachten den Islam mede. O. Ceram is grootendeels Mohammedaansch. Tot vóór korten tijd was de Inheemsche bevolking heidensch. De W. Cerammers vooral waren beruchte koppensnellers (het Kakihan, een soort geheim genootschap, schreef ritueelen moord voor). Sinds eenige jaren gaan velen tot het Prot.

Christendom over. De Ind. Kerk heeft op C. 2 hulppredikers (standplaats Piroe voor W. Ceram en de Oewen-streek en Amahei voor Amahei en O. Ceram). Er zijn ruim 70 scholen met ong. 27 350 gedoopten.

Bronnen van bestaan. C. is een rijk land. De bevolking is te primitief om het te exploiteeren. Ze leeft van kleinen tuinbouw, jacht en visscherij. In de kumst van weven en vlechten munten ze uit.

In het N.0. rond Boela wordt veel aardolie gevonden. Het schiereiland Hoamoal is in gouvemementsbeheer voor sago en damar. Verder zijn over geheel het eiland een 20-tal concessies voor houtaankap en een 30-tal voor cocos-, koffieen rubberaanplant verleend. De grootste ondernemingen zijn: Liang (Credieten Handelsvereeniging Banda) en Awajja (Awajja-Estate) en Poeloe Toedjoe ten N.0. van de baai van Seleman.

Geschiedenis. Reeds rond 1512 werd C. door de Portugeezen bezocht. In 1563 evangeliseerde pater Antonio Fernandez de streek rond Lissabatta en doopte er 2 500 menschen. In 1655 en ’56 werd het schiereiland Hoamoal, ter verzekering van het specerij-monopolie, door De Vlamingh van Outshoorn te vuur en te zwaard verwoest. C. stond verder nooit in de eigenlijke interesse-sfeer van de O.I. Compagnie. Vanaf 1857 werden verschillende expedities gehouden tegen de woelige bevolking. Sedert 1919 heerscht er rust en orde.

Lit.: dr. H. A. Brouwer en dr. L. Rutten, Over de geologische expeditie naar Seran, in Amsterdam, Tijdschr. Kon. Aardr.

Gen. (XXXV 1918, 2e s.nr. 1, blz. 112-121, 228-234, 368-378, 547-555, XXXVI 1919, blz. 36-42 580-581, 715 750 enz.); prof. J. C. van Eerde, Gegevens betreffende de onderafdeeling West-Ceram (zelfde tijdschr. 1920 nr. 4); C. Wessels S.J., De Geschiedenis der R.K. Missie in Amboina 1546—1605 (1926); J. Ph. Duyvendak, Het Kakéan-Genootschap van Seran (1926). Cappers