Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Casus agens

betekenis & definitie

Casus agens - In een vrij groot aantal talen van de wereld wordt in den taalvorm regelmatig onderscheid gemaakt tusschen de gevallen, waarin het subject van den zin bij een overgankelijk werkwoord behoort en die andere, waarbij dit laatste onovergankelijk is. Het actieve en zelfstandige optreden van het subject wordt in de eerste gevallen blijkbaar veel scherper ervaren dan in de tweede, waarbij de handeling enkel tot het eigen zelf beperkt blijft en niet op een daarbuiten gelegen voorwerp overgaat. Vandaar dat het subject in deze omstandigheden vaak ook een speciaal versterkend teeken voert; men spreekt van casus agens, c. activus of ook wel c. energeticus. De andere vorm heet c. patiens of c. passivus, niet alsof het onderwerp dan als „lijdend” zou zijn opgevat door de taalsprekers, maar omdat dezelfde (onversterkte) vorm van het zelfstandig naamwoord meestal ook dient als objectsaanduiding bij het overgankelijke werkwoord.

Een dergelijken toestand vindt men bijv. in verschillende Australische en N. Amerikaansche talen, de Berbertalen en ook de Eskimo-dialecten, telkens natuurlijk met kleine onderlinge verschillen op ondergeschikte punten. Volgens prof. Uhlenbeck e.a. heeft ook het oudste Indo-Europeesch dat langs den weg der reconstructie te achterhalen is, het onderscheid tusschen den casus agens en den casus patiens gekend, ook voor het oudste Oeral-Altaïsch zijn er vele aanwijzingen in deze richting. De latere nominativus, zooals die bijv. in het Latijn duidelijk voor den dag komt, vat de functies van de beide besproken casus en zelfs nog enkele andere samen en heeft zich misschien secundair vooral uit den c. a. ontwikkeld bij het veldwinnen van een anders georiënteerde opvattingsrichting en het toenemen van den zin voor abstractie.

Soms gaat de differentiatie zelfs zoover, dat men met één onderscheid in de subjectaanduiding niet tevreden is en er meerdere gaat maken; zoo worden bijv. in de oudste Kaukasische talen de werkwoorden voor gevoelsreacties, zintuigelijke waarnemingen enz. eenvoudigweg tusschen de overgankelijke en de onovergankelijke groepen ingeschoven en van een eigen c., een soort datief-subject, voorzien. Over het algemeen genomen komt iets dergelijks echter eerder voor bij de pronominale subjectsvormen dan bij de nominale. Men krijgt dan verschillende rijen van persoonlijke voornaamwoorden in de taal, die in een vaste reeks gerangschikt kunnen worden naarmate het actieve optreden van het subject meer aanschouwelijk gegeven was in de belevingsstructuur en dus ook scherper in de taal wordt uitgedrukt. Men spreekt nu globaal van „subjectsgraden”, elke van deze wordt weer bij bepaalde typen van werkwoorden of ook wel enkel in bepaalde tijden of aspecten gebruikt. Voor de objectsaanduiding geldt hetzelfde („objectsgraden”). Zoo telt in de W. Afrikaansche talen bijv. het mende (Sierra Leone) niet minder dan 5 subjectsgraden, het kposso (Voltastroomgebied) 3 objectsgraden.

Lit.: C. C.Uhlenbeck, Agens u. Patiens im Kasussystem der indogermanischen Sprachen. Indogerm. Forschungen (XII 1901).

Wils.