Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Carmelieten

betekenis & definitie

Carmelieten - officieele naam: Ordo Fratrum Beatissimae Virginis Mariae de Monte Carmelo, afgekort tot O. Carm.

I. Geschiedenis.
1° Oorsprong der Orde. De Carmelorde vereert den profeet Elias als „Dux et Pater”, in dien zin, dat de kluizenaars van den Carmel de levenswijze van Elias en de profetenleerlingen steeds als voorbeeld hebben genomen en zich beschouwden als de rechtstreeksche opvolgers der profetenleerlingen en dragers der aldaar gevestigde traditie. Dat Elias de stichter der Orde zou zijn in strikten zin wordt tegenwoordig door niemand gehouden. Voor de thans heerschende Ordesopvatting over het ontstaan, den groei en de ontwikkeling der Orde op den berg Carmel, → Carmel (2°).

Over den oorsprong der Orde werd langen tijd een heftige strijd gevoerd tusschen den Bollandist Papenbroek en eenige Carmelieten, o.a. Franciscus Bonae Spei; ex-provinciaal van Vlaanderen en pater Daniel a Virgine Maria, die een engere aansluiting aan de instellingen van den profeet Elias als stichter der Orde verdedigden. Papenbroek verwierp zoo goed als elk verband. Hij werd te Rome aangeklaagd in 1691 en de Spaansche Inquisitie veroordeelde hem. De H. Stoel ging voorzichtiger te werk. 20 Nov. 1698 vaardigde Innocentius XII de bulle Redemptoris uit, waarin aan beide partijen het stilzwijgen werd opgelegd, totdat de H. Stoel zou beslist hebben. Geleidelijk zijn beide opvattingen in boven aangegeven zin gematigd, zoodat thans de profeet Elias slechts in verwijderden zin als stichter wordt vereerd (feestdag 20 Juli).

2° Van 1240 (overbrenging naar Europa) tot 1562 (begin der hervorming door de H. Teresia).
a) De verbreiding der Orde in Europa. De steeds toenemende Christenhaat der Saracenen maakte het leven op den berg Carmel steeds moeilijker, zoo niet onmogelijk. De derde generaal, de H. Cyrillus, gaf na een verschijning der H. Maagd den buitenlanders verlof om naar hun vaderland terug te keeren en nieuwe nederzettingen te stichten. In 1238 vestigden zich eenige monniken op Cyprus, andere te Messina.

De kruisridder Richard van Cornwales nam eenige Britsche broeders mee, die zich vestigden in het graafschap Kent. Het eerste klooster in Nederland te Haarlem werd in 1249 gesticht, te Valenciennes in 1235, terwijl de H. Lodewijk in 1254 zes Carmelieten mee naar Frankrijk nam en te Parijs voor hen een klooster bouwde. Vanuit deze nederzettingen breidde de Orde zich spoedig uit in de onderscheiden landen van Europa. Deze ongewoon snelle verspreiding dankte zij voornamelijk aan haar groote Mariavereering en aan het → scapulier.

De zesde generaal, de H. Simon Stock, vroeg en verkreeg van paus Innocentius IV in 1246 eenige wijzigingen in den regel, noodig voor de veranderde levenswijze in Europa. De Orde, welke eerst zuiver contemplatief was ingesteld, werd veranderd naar de inrichting der toen opkomende Orden der Dominicanen en Franciscanen en onder de bedelorden opgenomen. Aan de beoefening der wetenschap besteedde zij bijzondere zorg en vestigde zich tot dat doel in verschillende universiteitssteden [Cambridge 1249, Oxford 1253, Parijs 1254, Keulen 1256 (na een oudere nederzetting ca. 1220), Bologna 1260], in welke plaatsen verschillende paters bekendheid verwierven als docent, o.a. te Parijs Gerardus van Bologna, Joh. Bacon, Sibert van Beek, te Keulen Joh. Brammart en Simon van Spiers, die beiden groot aandeel hadden in de stichting der Keulsche universiteit, evenals de H. Petrus Thomas in die van de theol. faculteit te Bologna. In de 15e eeuw telde de Orde 51 provincies en 995 kloosters.

b) Inzinking en hervorming. Verschillende wantoestanden, o.a. het Westersch Schisma, de bevoorrechte positie der gegradueerden, lieten niet na een verderfelijken invloed uit te oefenen op de Ordestucht. In geheel de Kerk was trouwens een inzinking merkbaar. Door velen werd de regel als te zwaar gevoeld en ten slotte wendde men zich tot Eugenius IV, die in 1432 eenige verzachtingen aanbracht betreffende het gebruik van vleesch en het stilzwijgen, later verder uitgebreid door Pius II en Sixtus IV over het vasten. Deze verzachting geschiedde vooral op aandrang der zgn. Conventueelen, terwijl de Observanten hiervan geen gebruik wenschten te maken en terugkeerden tot den door Innocentius IV goedgekeurden regel.

Een vijftigtal hervormingsgezinde kloosters sloot zich aaneen tot de Congregatie van Mantua, waarvan de Zalige Baptista Spagnuoli, de Christelijke Vergilius genoemd, een der leiders en glories was. Verder vormden zich de Congregatie van Albi (Frankrijk) en de Congreg. van Monte Santo (Zuid-Italië en Sicilië). Ondanks heftigen tegenstand bewerkte de Zalige Johannes Soreth, die 20 jaren lang prior-generaal was (✝1471) een hervorming over de geheele Orde, bijzonder in de Nederlanden, Duitschland en Noord-Frankrijk. Aan hem danken de Carmelitessen en de Derde Orde haar ontstaan. Hij bepaalde ook, dat de zwarte kleur van het habijt vervangen moest worden door kastanjebruin, zooals tegenwoordig nog gebruikelijk is.

3° Na de splitsing tot op heden, a) De hervorming van de H. Teresia van Avila en den H. Joannes van het Kruis. De H. Teresia, die in 1533 haar intrede deed in het Carmelitessenklooster van de Menschwording te Avila, vatte in 1562 het plan op om den oorspronkelijken regel weer in te voeren. Zij werd hierbij gesteund door den H. Petrus van Alcantara en slaagde na heftigen tegenstand en vele moeilijkheden. In 1568 begon zij met den H. Joannes van het Kruis ook onder de mannelijke kloosterlingen deze hervorming.

Bij den dood der H. Teresia in 1582 bestonden reeds 15 mannen- en 17 vrouwenkloosters, die voorloopig nog bleven onder de rechtsmacht van den eenen prior-generaal der Orde. Clemens VIII verhief den hervormden tak der oude Orde tot een zelfstandige Orde met een eigen generaal in 1593. Ofschoon oorspronkelijk beperkt tot Spanje, breidde de hervorming zich snel uit over de andere landen en werden nieuwe nederzettingen gesticht te Genua, Rome, Napels, Parijs, Brussel, Keulen en den berg Carmel. Het begin der 17e eeuw zag de hervormden uittrekken naar verschillende missiegebieden, waaronder ook Holland (1648) en Ierland (1625).

De wetenschap werd ijverig beoefend. De H. Teresia en de H. Joannes van het Kruis zijn de groote leermeesters der mystiek geworden. De standaardwerken der professoren van het studiehuis te Alcala (Complutensen; philosophie) en te Salamanca (Salmanticensen; dogmatiek en moraal) gelden nog steeds onder de meest waardevolle samenvattingen van de Thomistische wijsbegeerte en godgeleerdheid.

b) Mildere hervormingen in de oude Orde. Het Protestantisme had de Orde zware verliezen toegebracht. De contra-Reformatie vond ook weerklank in de kloosters, welke de hervorming van Teresia niet hadden aangenomen en waar over het algemeen een streven naar strengere ascese merkbaar was. De hervorming van Tours, begonnen door Petrus Behourt (✝1633) te Rennes en vooral gesteund door Philippe Thibaut en den blinden mysticus, Jean de Saint Samson, die het door den Z. Joannes Soreth begonnen werk weder opnamen, verbreidde zich spoedig over heel Frankrijk, Duitschland en vond bijzonderen weerklank in de Nederlanden.
c) Tijdperk der secularisatie (1795-1870). De Fransche Revolutie bracht de beide takken der Orde gevoelige verliezen toe; evenzoo het Josephisme in Oostenrijk, de secularisatie in Italië (1870) en Duitschland (1803), Spanje en Portugal (1830-’38). Gelukkig overleefden enkele paters de crisis en bezaten zij de kracht om de verschillende provincies weer tot bloei te brengen.
d) Nieuwe opbloei. Werkzaamheid. Op het laatst der 19e eeuw bloeide de Orde geleidelijk weder op, nam in de onderscheiden landen het aantal nieuwe kloosters en daarin wonende leden toe en werden ook verschillende beroemde oude kloosters betrokken en hersteld. De Nederlandsche Carmel restaureerde o.a. den Carmel van Mainz (1924).

De oude Orde is thans verdeeld in 19 provincies en commissariaten in Europa, Amerika, Australië en Azië (H. Land en Ned. Indië), met ca. 1.500 leden. De Orde der ongeschoeide Carmelieten herstelde zich eveneens van de talrijke secularisaties en heeft behalve provincies en commissariaten in Europa, Amerika en Australië, eveneens missiën in Azië (H. Land en Engelsch-Indië), met ruim 2.000 leden.

De w e r k z a a m h e i d is als die eener bedelorde en wel naast het oorspronkelijke contemplatieve leven gericht op de zielzorg. Deze wordt bij voorkeur uitgeoefend in de bediening van eigen openbare kerken, waar de omstandigheden dit vereischen ook in dienst eener parochie gesteld en verder als hulp der seculiere geestelijkheid door gewone assistentie, het geven van oefeningen, missies en retraites. Bijzondere waarde wordt gehecht aan het missiewerk. De Nederlandsche provincie der geschoeide Carmelieten heeft missiën in Ned.-Indië (apostolische prefectuur van Malang) en Brazilië (kuststeden en de apostolische administratuur van Paracatu).

Kenmerkend voor de werkzaamheid der Orde in de zielzorg is de Mariavereering, waardoor vanouds in de Nederlanden de Carmelieten reeds bekend waren als de Lieve-Vrouwebroeders. Bijzondere beteekenis heeft de Orde ook door het groot aantal personen, dat mystieke begenadiging ontving en in geschriften leiding gaf aan het mystieke leven. De school van den Carmel sluit zich uiteraard aan bij de leering van de H. Teresia en den H. Joannes van het Kruis, hoewel deze zelf er in hun geschriften den nadruk op leggen, daarin de oude tradities van den Carmel te doen herleven. Als grondslag van de mystieke school van den Carmel moet dan ook gelden de oude „Institutio monachorum” van de eerste kluizenaars van den berg Carmel, onder verwijzing naar het leven en de geschriften van vele heiligen en zaligen der Orde vóór de splitsing.

De wetenschap vond in den tijd der herleving ook nieuwe beoefening. De meeste provincies hebben thans weder een naar de eischen der kerkelijke wetgeving ingericht studiehuis, terwijl bij vele universiteiten, zooals ook te Nijmegen, een klooster voor studeerenden is ingericht. Als onderdeel der zielzorg hebben meer in het bijzonder de geschoeide Carmelieten ook het onderwijs beschouwd. Zoo heeft de Carmel in Nederland, behalve het gymnasium ter opleiding voor het priesterschap te Zenderen (O.), een algemeen lyceum te Oldenzaal en een H.B.S. (5 j.) te Oss.

II. Organisatie.

1° De geschoeide Carmelieten (Carmelitae antiquae observantiae of Calceati) volgen tegenwoordig den regel van den H. Albertus met de verzachtingen van Eugenius IV, Pius II en Sixtus IV, zooals boven aangegeven. Hieraan zijn constituties toegevoegd ter nadere bepaling, welke nog kort geleden herzien werden volgens het nieuwe kerkelijk wetboek. Aan het hoofd staat een prior-generaal, bijgestaan door 4 assistenten en één procurator-generaal, die om de 6 jaar gekozen worden door het generaal kapittel. De afzonderlijke provincies worden bestuurd door een provinciaal, bijgestaan door 4 definitoren, 1 assistentprovinciaal en 1 custos provinciae, die om de 3 jaar door het provinciaal kapittel gekozen worden. Aan het hoofd van elk klooster staat een prior. Zij volgen den ritus van Jerusalem (zie'onder liturgie) en dragen een habijt, scapulier en capuce (schoudermanteltje met breede kap) van bruine wollen stof; bij feestelijke gelegenheden, in processies, bij preeken, het Misdienen en het ontvangen der H. Communie een witten mantel met capuce.
2° De ongeschoeide Carmelieten (Carmelitae pristinae observantiae of Discalceati) volgen denzelfden regel, doch zonder verzachting. Zij hebben eigen constituties, welke door Urbanus VIII in 1631 goedgekeurd en in 1928 werden herzien. Het bestuur der Orde is op gelijke leest geschoeid. Hun generaal draagt den titel van „praepositus generalis et prior montis Carmeli”. Zij volgen den Romeinschen ritus, kennen nog het middernachtelijk koorgebed. De kleeding is gelijk aan die der geschoeide, maar het scapulier, capuce en witte mantel zijn korter.
3° De Carmelitessen, de vrouwelijke tak der Orde, danken haar ontstaan aan den Zaligen Joannes Soreth, die in Geldem het eerste klooster voor haar stichtte. Nicolaas V schonk haar in 1452 zijn goedkeuring en de privileges der Dominicanessen en Clarissen.

Ook hier onderscheidt men twee observanties in aansluiting met de geschoeide en ongeschoeide Carmelieten. Na het tijdperk der Revolutie en secularisatie is nieuwe bloei en opleving merkbaar. In 1845 kwamen zij wederom te Parijs door toedoen van Madame Camille de Soyecourt. De Carmelitessen, waartoe eenmaal Louise van Frankrijk, de dochter van Lodewijk XV, behoorde, zijn momenteel zeer talrijk in Frankrijk, Spanje en België (30 kloosters). Ook in Nederland neemt het aantal huizen vrij sterk toe.

De kloosters der geschoeide Carmelitessen staan onder jurisdictie van den provinciaal, die der ongeschoeide kennen geen provincieband en staan deels onder den generaal, deels onder den bisschop. Zij leggen zich uitsluitend toe op het beschouwende leven en hebben een zeer strenge clausuur (kloosterslot). Aan het hoofd van elk klooster staat een „mater” (moeder) priorin, welke in het driejaarlijksche kloosterkapittel gekozen wordt. Het brevier wordt in het koor gebeden, op plechtige feestdagen gezongen. De Metten en Lauden worden des nachts gebeden. Men onderscheidt koorzusters en leekezusters.

III. Derde Orde.

De Derde Orde van O.L. Vrouw van den Berg Carmel is een godsdienstige vereeniging voor mannen en vrouwen, die een gelegenheid zoeken om, alhoewel zij in de wereld verblijven, toch zooveel mogelijk de levenswijze der kloosterlingen te volgen. Zij streven onder leiding der Orde naar de Christelijke volmaaktheid en leggen zich toe op eigen zieleheil en dat van anderen op een wijze, die met het leven in de wereld overeenkomt. Een van de groote middelen voor een Derde-ordeling van den Carmel is de Mariavereering en de navolging der heiligen der Orde, die allen daarin hebben uitgeblonken.

Ook de Derde Orde dankt haar ontstaan aan den Zaligen Joannes Soreth. Op denzelfden dag, waarop Nicolaas V (7 Oct. 1452) de reeds bestaande Carmelitessen officieel opnam in de rij der kerkelijke kloosterorden, gaf hij ook zijn goedkeuring aan de Derde Orde van Carmel, die opnieuw bekrachtigd werd door Sixtus IV.

In latere tijden sloten zich Derde-ordelingen, zoowel mannen als vrouwen, aaneen tot congregaties, welke zich in onderscheiden landen wijden aan werken van liefdadigheid. In Spanje zijn ze zeer talrijk. Nederland kent o.a. de Carmelitessen van het Goddelijk Hart van Jesus (moederhuis te Sittard).

IV. De Carmel in Nederland.

Nadat de Carmelorde van het H. Land naar Europa was overgeplant, werden reeds spoedig in Nederland kloosters en termijnhuizen gesticht. Het oudste is dat van Haarlem (1249), dan volgen Schoonhoven (1330), Woudsend (1337), IJlst (1387), Vlissingen (1410), Ouddorp (1467), Utrecht (1529), waar de oude Carmelietenkerk in 1853 tot metropolitaankerk verheven werd, terwijl termijnhuizen bestonden te Amsterdam, Monnikendam, Delft, Den Haag, Dordrecht, Zierikzee, Den Bosch, Bergen op Zoom, Breda, Roermond, Venlo, Nijmegen, Doesburg, Zutphen, Deventer, Amersfoort, Zwolle en Oldenzaal. Al deze kloosters en termijnhuizen behoorden tot de groote Nederduitsche Provincie met als hoofdklooster eerst Keulen, later Frankfort. De bewoners legden zich toe op wetenschap, zielzorg, zoodat Hartzheim schrijft, dat de Carmelieten in de 15e eeuw vooraanstonden in de rijen der wetenschappelijke mannen. De Carmelitessen bezaten kloosters te Haarlem en Rotterdam. Tijdens de Hervorming werden al deze kloosters verwoest of aan de rechtmatige eigenaren onttrokken.

Wel bleven nog langen tijd paters van Antwerpen, Gent en Brugge in Noord-Nederland werkzaam, o.a. te Amsterdam, zoodat er steeds Carmelieten in Nederland bleven, doch het duurde bijna een eeuw, voordat de Lieve-Vrouwe-broeders wederom in deze streken een klooster konden stichten. De graaf van Boksmeer, Albert van den Bergh, liet in overleg met pastoor Peelen in 1652 Carmelieten komen uit Antwerpen. Vanuit Boksmeer strekte zich in de jaren der Hollandsche Zending hun werkzaamheid uit over heel Nederland. De hatelijke wetten rond 1800 deden den Nederlandschen Carmel bijna uitsterven. In 1840 waren er nog twee paters over. In November van dat jaar stond Willem II toe om nieuwelingen aan te nemen en traden drie saeculiere priesters in.

Sinds dien is er een gezonde groei merkbaar. Ook de Carmelitessen kregen in 1672 een klooster te Boksmeer, moesten dit echter onder Napoleon verlaten en konden zich pas in 1853 weer aan het beschouwende leven wijden. De geschoeide Carmelieten vormden zich in 1890 tot een eigen Nederlandsche provincie, na eerst met Beieren verbonden geweest te zijn. Op 1 Jan. 1934 telde deze provincie 264 leden, verdeeld als volgt: paters (115), fraters (74), novicen (20), broeders (55).

Zij bezitten tegenwoordig kloosters te Boksmeer (noviciaat), Zenderen, Oss, Hoogeveen, Aalsmeer, Merkelbeek, Oldenzaal, Mainz en Nijmegen; de geschoeide Carmelitessen te Boksmeer (2 kloosters), Zenderen, Heerlen en Vilvoorden (bij Brussel). De ongeschoeide Carmelieten vestigden zich te Geleen, Groenendijk en Waspik, en zijn aangesloten bij de Beiersche provincie; de ongeschoeide Carmelitessen o.a. te Den Bosch, Nijmegen (H. Landstichting), Oorschot, Arnhem, Roermond, terwijl nog Duitsche en Fransche Carmelitessen gevestigd zijn te Maastricht, Echt, Bergen op Zoom en Egmond a. d. Hoef (N. Holland, eerst te Schiedam). J. v. Rooij. V. De Carmel in België.

1° Na de overplanting in Europa kende de Carmelorde, de geschoeide Carmers of Lieve-Vrouwebroeders, reeds vroeg alhier een merkwaardige uitbreiding. Na het klooster van Brussel, gesticht in 1249, kwamen die van Mechelen (1254 buiten stad en in 1304 in stad), Ieperen (1264), Brugge (1265), Gent (1287). Later volgden Tienen (1372), Aalst (1411), Edingen (1433), Geeraardsbergen (1466) en Antwerpen (1493).

Tijdens deze eerste periode was de Vlaamsche provincie een der meest bloeiende der geheele Orde (meermalen vergaderde er het generaal kapittel; verscheidene Carmers werden tot hulpbisschop benoemd). Ze was ook een der ijverigste om in de 15e eeuw de hervorming van den Z. Joannes Soreth aan te nemen en in andere provinciën te verbreiden. Mechelen o.a. bekleedt hier een eereplaats.

Tijdens de godsdienstberoerten der 16e eeuw kende de Carmelorde betreurenswaardige afvalligen, maar daarnaast mocht zij roemen op verscheidene martelaren, als Henricus Turch, uit het klooster van Ieperen, om zijn apostolischen arbeid te Nieuwpoort gemarteld in 1578, en vooral de Eerbiedwaardige Petrus De Wolf (= Lupus), prior te Mechelen, door de ketters vermoord in 1580.

2° Vanaf de hervorming der H. Teresia zijn alhier de beide richtingen:
a) de geschoeide Carmelieten. In 1597 werden al de Zuid-Nederlandsche kloosters van de Fransche provincie afgescheiden en vormden zij de Belgische provincie (= Provincia Belgica). Nieuwe kloosters kwamen te Leuven (1615), Boksmeer (1652), Nieuwpoort (1657), Bottelare (1667) en Munsterbilsen (1672).

Wegens het verschil in taal werd in 1652 een gedeeltelijke, in 1659 een volledige splitsing doorgevoerd in twee provinciën: de Vlaamsch-Belgische, met 17 mannenkloosters (615 kloosterlingen), en de Waalsch-Belgische, met 9 kloosters, o.m. te Aarlen, Marche, Waver, Bergen, Villers, Nijvel.

Bij het einde der 18e eeuw telden de geschoeide Carmelieten in Zuid-Nederland de bovengenoemde 17 mannenkloosters met 234 kloosterlingen en 5 vrouwenkloosters: Brugge, Vilvoorden, en Leuven, waarbij het Nederduitsche klooster te Geldern en het Nned. klooster te Boksmeer nog in hetzelfde provinciaal verband waren opgenomen. De Fransche Revolutie deed ze alle voor goed verdwijnen, behalve Boksmeer, dat in Noord-Nederland ligt, en de geschoeide Carmelitessen van Vilvoorden, die nu nog bestaan.

b)De ongeschoeide Carmelieten. De hervorming kwam hier binnen door den beroemden Spanjaard Thomas a Jesu, en voor de vrouwen vooral door de Z. Anna van den H. Bartholomaeus en Anna van Jesus, vanaf 1607.

Het eerste mannenklooster, dat gesticht werd, is dat van Brussel in 1610, door de mildheid van aartshertogin Isabella. Volgden Leuven (klooster, 1611), Antwerpen (1618), Leuven (missieseminarie, met het oog op het werken onder de Protestanten; 1621), Brugge (1631), Gent (1649), Ieperen (1649), Mechelen (1652), Duinkerken (1654), Dendermonde (1662), Kortrijk (1666), Valencijn (1678), Nethen bij Leuven (1689), en wat later Sint Omaars.

In 1617 werd de Belgische provincie gesticht, die in 1665 eveneens gesplitst werd in een Vlaamsche en Waalsche. Later, in 1681, werd de Waalsche nogmaals onderverdeeld in een Fransch-Belgische en een Waalsche of van Luik, terwijl de Vlaamsche, in 1761, ook gesplitst werd in een Brabantsche en Vlaamsche provincie, die, beide samen, bij de Fransche Revolutie, bovengenoemde 14 mannenkloosters telden, benevens 13 vrouwenkloosters. De Fransch sprekende provincies telden, omstreeks denzelfden tijd, 13 mannen- en 9 vrouwenkloosters.

Bovendien hebben Belgische provincies nog vier vreemde Ordesprovincies gesticht: Duitschland (1626), Bourgondië (1653), Oostenrijk (1701) en Beieren (1740).

Hoogst verdienstelijk maakten zich de ongeschoeide Carmelieten op missiegebied: in 1700 telde de heele Orde meer dan 650 missionarissen en de Belgische provincies hadden verscheidene missies in NoordNederland, o.m. te Leiden en Den Haag. De Vlaamsche gouw vooral was en bleef uiterst vruchtbaar voor de vreemde missies.

Om het beschouwend leven op den voorgrond te stellen, zijn hier en daar huizen gesticht, alleen bestemd tot gebed en boete, waar de kloosterlingen eenigen tijd als in afzondering mochten verblijven: men noemde ze „heilige woestenijen”. Van de 21, die in Europa bestonden, waren er 2 in Z. Ned.: Marlagne bij Namen (1620), en Nethen bij Leuven (1682).

D oor de Fransche Revolutie werden alle kloosterlingen verjaagd, sommigen om hun geloof gedood, en de kloosters aangeslagen. Door enkele verborgen gebleven paters, geholpen door edelmoedige Katholieken, konden drie kloosters, nl. Gent, Brugge en Ieperen, en een residentie, Kortrijk, gevrijwaard worden. Na die benarde tijden zochten de overgebleven kloosterlingen het regulier leven te doen herleven, doch zonder welslagen. Onder het Hollandsch bewind, vanaf 1821 aanvaardden ze in het geheim postulanten, die ze naar Rome of elders in Italië stuurden. Vanaf 1830 kan eigenlijk eerst van herleven sprake zijn.

In 1850 werd de Vlaamsch-Belgische provincie opnieuw ingericht, die, dank den voortdurenden groei, in 2 provincies gesplitst werd in 1885: de Vlaamsche en de Waalsche. De Vlaamsche provincie telt heden 5 mannenkloosters: de reeds genoemde 4 heringerichte, Brugge (noviciaat), Gent (theol. studiehuis), Ieperen (professorium), Kortrijk (philos. studiehuis en apostolische school) en een nieuw gesticht, in 1919, te Oude God-Luythagen (Antwerpen). Daarbij komen 15 vrouwenkloosters, ook genaamd Teresianen: Aalst, Antwerpen (gesticht in 1612 door de Z. Anna van den H. Bartholomaeus), Blankenberge, Brugge, Dendermonde, Gent, Herenthals, Kortrijk, Leopoldsburg, Leuven, Lokeren, Mechelen, Oudenaarde, SintNiklaas, Vlamertinge. Aan deze provincie behoort de zoo bloeiende missie van Zuid-Travancore (Eng.

Indië). Daar hebben de Vlaamsche Carmelieten ook het eigenlijke regulier kloosterleven ingeplant: daartoe hebben zij een noviciaat te Trivandrum en een studiehuis te Tuckalay voor Indische Carmelroepingen. Ook zijn er inheemsche Garmelitessen. Vlaamsche kloosterlingen werken ook mede met andere Ordesprovincies, o.m. in Palestina, Syrië en Mesopotamië.

De vrouwenkloosters hebben in de laatste jaren ook huizen gesticht in de missies: zoo Brugge in Tonkin, Kortrijk in Cambodja en Cochinchina, Lokeren in Siam en Tonkin, Vlamertinge in Cambodja. Door toedoen van de Carmelieten der Vlaamsche provincie is voor het eerst in België de maand van Maria openbaar gevierd (1833 te Brugge) en wat later die van den H. Jozef (in 1851 te Ieperen).

De Waalsche provincie telt 4 mannenkloosters: Brussel, Chèvremont, Soignies en Namen (eerst te Gerdingen-Bree) en een 15-tal vrouwenkloosters. Voor de Fransche Carmelitessen, ten gevolge der vervolgingswetten alhier gekomen, zie → Congregaties.

Ten slotte vermelden we, dat de ongeschoeide Carmelieten internationale studiehuizen hebben geopend, waarheen uit al de provincies studenten gestuurd worden: Rome voor theologie, Carmelberg voor philosophie en Jerusalem voor Bijbelstudie. Allossery.

VI. Liturgie der geschoeide Carmelieten.

Hoewel de ritus, zooals hij door de geschoeide Carmelieten gevolgd wordt, officieel genoemd wordt: „de Ritus van het H. Graf te Jerusalem”, is hij in feite toch een Gallo-Romeinsche, ontstaan in Zuid-Frankrijk. De priesters, die dezen ritus volgden en het leger der kruisvaarders vergezelden, stichtten na de inneming van Jerusalem, in de kerk van het H. Graf een soort kapittel, en plantten aldus hun ritus naar het Oosten over. Toen omstreeks 1205 de H. Albertus, patriarch van Jerusalem, voor de Orde van Carmel op haar verzoek een Regel samenstelde, schreef hij haar tevens voor de gebruiken te volgen der kerk van het H. Graf te Jerusalem. Op deze wijze werd de ritus van Jerusalem door de Carmelieten overgenomen, zij het ook slechts in groote trekken, in zoover zulks voor kluizenaars noodig was.

Als echter de monniken van den Carmel als slachtoffers van de vervolging door de Mohammedanen omstreeks 1240 naar Europa moesten vluchten, en daar hun kluizenaarsleven omzetten in een gemeenschappelijk kloosterleven, werd het noodzakelijk, den ritus breeder te ontwikkelen en aan te vullen, wijl deze veranderde levenswijze het vieren der kerkelijke plechtigheden met grooteren luister mogelijk maakte. Dezen arbeid hebben wij in hoofdzaak te danken aan Sibertus de Beka, die omstreeks 1312 een geheel nieuw Ordinale samenstelde, dat tot op heden de grondslag bleef voor den ritus van den Carmel. Latere ontwikkeling hiervan beperkte zich in hoofdzaak tot het invoeren van nieuwere feesten hetzij van Heiligen der Orde, hetzij van die der geheele Kerk of van een bepaalde landstreek.

Verschilpunten (voornaamste) met den Romeinschen ritus. H. Mis. In een stille H. Mis giet de priester na aankomst aan het altaar wijn en water in den kelk; in gezongen H. Missen geschiedt zulks onmiddellijk voor het Evangelie. Zoodra het een feest van een der beide hoogste rangen betreft, bidt de priester driemaal de Introitus-antiphoon, nl. in het begin, na het vers en na het Gloria Patri. Bij de Offerande wordt tegelijkertijd brood en wijn aangeboden.