Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Canarische eilanden

betekenis & definitie

Canarische eilanden - (Islas Canarias), Spaansche eilandengroep ten W. van Afrika; vnl. uit vulkaangesteenten opgebouwd; ongeveer 7 300 km² met ruim 560 000 inw. (zie kaart van Afrika t /o kol. 520 van deel I). De grootste eilanden zijn Tenerifa (3 730 m hoogte), Palma (2 358 m), Gran Canaria, Fuerteventura, Lanzarota, Gomera en Ferro.

De Westelijke eil. zijn vruchtbaarder en meer bevolkt dan de Oostelijke. Het klimaat is er zeer gezond, dank zij de ligging en den weldoenden zeeinvloed. De oorspronkelijke bewoners, de Guanchen, vermengden zich met de Spanjaarden, Portugeezen, Vlamingen en Arabieren. Er bestaan twee bisdommen: Las Palmas en San Cristobal de la Laguna.

De bevolking leeft vooral van zeevaart, landbouw en veeteelt. De eilanden leveren o.a. wijn, bananen, oranjeappels, tomaten, aardappelen, tabak. Las Palmas en Santa Cruz de Tenerifa zijn de belangrijkste havens. De bev. is grootendeels Kath.

L i t.: Meyers Führer, Mittelmeerfahrten und Reisen nach den Canar. Insein (5 1930); A. Samler Brown, Madeira, Canary Islands and Azores (Londen 1927); J. Pitard en J. Proust, Les Iles Canaries (Parijs 1909).

“[i]V. Asbroeck.