Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

C) Planten- en dierenwereld

betekenis & definitie

De gebergten zijn met dichte wouden bedekt, waarbij drie gordels te onderscheiden zijn, nl. van beneden naar boven: eiken, beuken en naaldboomen. De lagere deelen van het land zijn arm aan bosschen, in het Z.O. komen zelfs steppen voor.

In de Karpaten leven nog beren, wolven, vossen, herten en wilde zwijnen. Beroemd is de rijke vogelwereld langs de moerassige Donauoevers.D) Bevolking
a) Aantal en dichtheid

Op bijna 300.000 km2 telde R. in 1936 ca. 19.320.000 inw., dus 65 per km2. De grootste bevolkingsdichtheid vertoont Boekowina (86), de laagste Dobroedsja (39). Het zeer schaars bewoonde Karpatengebied drukt het dichtheidscijfer van Transsylvanië (54) en Banaat (50).

b) Nationaliteiten

Roemenen vormen de meerderheid, nl. 75 % van het aantal inwoners. Hun verspreiding geeft de kaart van Volken en Talen der Donaulanden , waarop men ook de voornaamste woonplaatsen kan vinden van de volgende in R. wonende nationaliteiten: Magyaren (en Székler) 9,3 %, Joden 4,8 %, Duitschers (en Saksen) 4,3 %, Oekraïners of Klein-Russen 2,4 %, Bulgaren 1,2 %, Turken (en Tataren) 1,1 %, Serven (Banaat), Groot-Russen (Bessarabië), Zigeuners (vnl. Zevenburgen), Polen (Boekowina) en Armeniërs (Zevenburgen), de laatsten allen minder dan 1 %. Zie ook → Roemenen.

Godsdienst De Nationale Orthodoxe Kerk, die 70,7 % der bevolking omvat (bijna alle Roemenen, Serven, Bulgaren en de Russen in Bessarabië), staat onder het bestuur van de H. Synode, waarvan de Roemeensche patriarch te Boekarest voorzitter is. Leden zijn verder de vier metropolieten [Jassy, Kiesjenew, Czernowitz en Sibiu (Hermannstadt)] en de 12 bisschoppen. Onder de Roomsch-Katholieken onderscheidt men de Geünieerden (9,6 %), nl. de Oekraïners in Boekowina en een deel der Roemenen in Zevenburgen (metropoliet van Alba Iulia en Fagaras, zetelend te Blaj, bisschoppen te Klausenburg, Lugoj, Grosswardein en Baia Mare) en de R. Kath. van den Latijnschen ritus (6,4 %), nl. Székler en vele andere Magyaren, de Duitschers in het Banaat en een deel der Saksen in Zevenburgen (aartsbisschop te Boekarest en bisschoppen te Alba Iulia, Jassy, Grosswardein en Temesvar).

Protestant zijn een deel der Saksen en Magyaren in Zevenburgen en in de Hong. laagvlakte (6,3 %). Verder vormen de Joden 4,8 % en de Mohammedanen 1,4 % der bevolking.

d) Sociale verhoudingen
80 % der Roemenen is agrarisch. Pas in 1864 werden in het toenmalige R. de heerendiensten afgeschaft. De massa van het volk bleef echter bestaan uit arme en onontwikkelde (1910: 80 % analphabeten) pachters en arbeiders. In 1924 werd van de groote landgoederen het gedeelte boven 100 ha onteigend tegen een bijna waardelooze „vergoeding” en in kleine perceelen uitgegeven. Hiervan werd gebruik gemaakt om in de na 1918 verworven deelen het Roemeensch-sprekende element te versterken. Zeer zwaar werden o.a. de Kath. instellingen in Zevenburgen getroffen. De toch reeds lage opbrengst per ha daalde door de agrarische hervorming; de handelsbalans werd ongunstig beïnvloed, doordat de boeren zich meer toelegden op de teelt van maïs, hun hoofdvoedsel, dan op die van tarwe, die vnl. voor export bestemd is. De adel heeft de Westersche beschaving overgenomen en verblijft deels in West-Europa; een groote klove gaapt tusschen hen en de massa der bevolking. Over de corruptie door politieke leiders wordt algemeen geklaagd. De handel is grootendeels in handen der Joden. In overeenstemming met de lage sociale positie der bevolking zijn hun armoede, hun ellendige hutten, hun politieke onmondigheid en de hooge sterfte (1935: 21 °/00). In de laatste jaren wordt krachtig propaganda gevoerd voor betere volksontwikkeling. De Duitschers en Magyaren staan economisch en cultureel op veel hooger peil, maar missen politieken invloed.
E) Middelen van bestaan

Landbouw, waarvoor ca. 49% van den bodem gebruikt wordt, is het voornaamste middel van bestaan; graansoorten overwegen in de laagvlakten geheel en al en beslaan in totaal 79 % van het bouwland. Ondanks de geringe productie per ha (tarwe per ha: Ned. 3 à 4 maal zooveel als R.) is R. het voornaamste exportland van maïs en tarwe in Europa. Wijnbouw wordt vooral uitgeoefend in het heuvelland aan den voet van Karpaten en Bihar-gebergte en in Z. Bessarabië. Veeteelt wordt in sommige deelen van de Dobroedsja en in de Karpaten nog wel op de wijze der nomaden gedreven (vnl. schapen), maar de uitbreiding van de graanteelt heeft in de andere Roemeensche gebieden de stalvoedering (runderen en varkens) noodig en mogelijk gemaakt. Woud vindt men vnl. in de berglanden, het bedekt ca. 22 % van R.; ofschoon de ontginning wordt belemmerd door gebrek aan wegen, vormt de houtexport 8 % van den totalen uitvoer. Belangrijke visscherij-gebieden zijn de Donaudelta en de kust der Zwarte Zee. Mijnbouw is van zeer groote beteekenis, vooral door den enormen petroleumrijkdom in den Miocenen buitenrand der Karpaten. De bronnen bevinden zich in de districten Prahova (centrum: Campina), Dambovitsa, Bacau en Buzeu; dochtermaatschappijen van de „Koninklijke Shell” leveren ca. 20 % der productie (1936). Met behulp van pijpleidingen geschiedt de uitvoer over Constantsa en over de Donauhavens Giurgiu, Cernavoda en Braila.

In 1936 was R. het vierde productieland van petroleum ter wereld; petroleum en petroleumproducten vormen ca. 50 % van den Roemeenschen export. Zout wordt gewonnen aan beide zijden der Karpaten en aan de kust. Steenkolen en ijzererts vindt men in het Banater Gebergte, steen- en bruinkolen ook langs de Karpaten, methaangas bij Klausenburg, zilver, goud, koper, lood, antimoon en bauxiet in het Bihargebergte. De industrie bepaalt zich hoofdzakelijk tot het verwerken van agrarische producten en aardolie: meelfabrieken, distilleerderijen, bierbrouweriien, hout- en leerbewerking, petroleumraffinaderijen. Eenige meubel-, textiel- en aardewerkindustrie bezitten Boekarest en de steden in Zevenburgen. Ijzer- en staalindustrie vindt men nabij het Banater-gebergte in: Resita, Steierdorf-Anina en Hunedoara. Handel: uitgevoerd worden vnl. agrarische producten en petroleum, ingevoerd allerlei fabrikaten. De handel is vnl. gericht naar Midden-Europa.

F) Verkeer

De voornaamste spoorlijnen zijn de tak van den Oriënt-Express: Temesvar—IJzeren Poort— Boekarest—Constantsa, en de lijnen Grosswardein— Kroonstad—Boekarest en Czemowitz—Galatz. De totale lengte van het net van staatsspoorwegen bedraagt 11.200 km (1935), bovendien zijn er vnl. in Zevenburgen nog particuliere lijnen. De lengte van het wegennet was in 1935 ca. 106.000 km. De belangrijkste haven van R. is thans Constantsa, verder beschikt het land over ruim 20 Donauhavens, waaronder Galatz en Braila, voor schepen van 6 à 7 m diepgang bereikbaar, de belangrijkste zijn. Maros, Sereth, Proeth en Dnjestr zijn gedeeltelijk voor kleine schepen bevaarbaar. De Roemeensche zeehandelsvloot heeft ondanks groote subsidies slechts een inhoud van ca. 90.000 ton (1936). Er bestaat een dagelijksche vliegdienst Parijs—Boekarest—Stamboel.

G) Onderwijs

In R. zijn vier univ. met totaal ca. 3.000 studenten (Boekarest, Jassy, Klausenburg en Czernowitz), hoogescholen voor handel, techniek, architectuur, muziek en plastiek. De middelb. scholen telden in 1935 ca. 170.000 leerlingen (82 % op openbare scholen). Het aantal leerlingen der lagere scholen is sedert 1924, toen de 4-jarige leerplicht tot een 7-jarigen werd uitgebreid, bijna verdubbeld en bedroeg in 1935 ca. 2.500.000, waarvan 94 % op openbare scholen.

H) Bestuur
R. is een parlementaire monarchie. Het parlement bestaat uit twee Kamers, nl. een Senaat met 248 leden, deels door het volk gekozen, deels ex-officio zitting hebbend, en een Kamer van volksafgevaardigden met 385 leden, direct gekozen door alle belasting betalende burgers van 21 jaar en ouder. De Roemeensche vlag vertoont drie staande banen in de kleuren blauw, geel en rood. Volkslied: „Traiasca Regele in pace si onor” (= Dat onze koning leve in vrede en eer), dateerend van 1862.
I) Statistieken

Volkstelling op 1 Juli 1936.

Provincie Opp. in km2 Inwoners Per km2 Klein-Walachije 24 078 1 629 961 68 Groot-Walachije 52 505 4 382 385 83 Dobroedsja Moldavië 23 262 893 739 39

38 058 2 658 804 70

Bessarabië 44 422 3 081 837 68 Boekowina 10 442 901 583 86 Transsylvanië 62 229 3 383 040 64 Crisana en Maramures 21 338 1 447 538 68 Banaat 18 715 940 443 60 Roemenië 295 049 19319330 65 Grootste steden (aantal inw. in 1000-tallen in 1936): Boekarest (641), Kiesjinew (115), Czernowitz (111), Jassy (305), Galatz (102), Klausenburg (99), Temesvar (90), Grosswardein (81), Ploësti (77), Arad (76), Braila (69), Kroonstad (61), Constantsa (60), Craiova (56), Satoe Mare (51), Sibiu (49).

Bodemgebruik (1935): bouwland 49 %, weiland 13 %, woud 22 %, andere grond 16 %.

Landbouwproducten (in 1000-tallen tons in 1935): maïs 5.110, tarwe 2.625, gerst 924, haver 694, rogge 323, aardappelen 1.700, bietsuiker 155, tabak 13, wijn 10,5 millioen hl.

Veestapel (in 1000-tallen in 1935): paarden 2.165, runderen 4.326, schapen 11.836, geiten 421, varkens 2.969.

Mineralenproductie (in 1000-tallen tons in 1935): petroleum 8.394 (1929: 4.300, 1914: 1.800), zout 309, kolen (ca. 90 % bruinkool) 1.925, ijzererts 93, pyriet 10, lood 5, zink 5, koper 1, aardgas 1.914 millioen m3.

Handel (1935). Munteenheid 1 leu (meervoud: lei) = 100 bani; goudpariteit 0,48 goudgulden. Koers eind 1937: 100 lei = 1,35 gld. Buitenlandsche handel (1935): invoer 10.848 millioen lei: uitvoer 16.756 mill. lei. Ingevoerde goederen (in % van totalen invoer): textielgrondstoffen en -waren 31, machines 16, ijzer en staal 15, andere metalen 4, auto’s 3.

Uitgevoerde goederen (in %): petroleumproducten 50, graan en meel 19, hout en houtwaren 8, levende dieren 6. Ingevoerd uit (in %): Duitschland 24, Tsjecho-Slowakije 13, Oostenrijk 11, Groot Brittannië 10, Italië 8, Frankrijk 7, Hongarije 7 (België 2,4 en Nederland 1,2).

Uitgevoerd naar (in %): Duitschland 17, Italië 16, Oostenrijk 13, Groot-Brittannië 10, Hongarije 8, Tsjecho-Slowakije 6, Frankrijk 4 (Nederland 1,7, België 0,7).

Havenverkeer (1935). Binnengekomen: zee: 2.610 schepen, 6.329.847 ton; rivier: 35.157 schepen, 15.071.869 netto ton. Hoek.

Lit.: E. de Martonne, La Valachie (1902); C. G. Rommenhöller, Groszrumänien (1926); V. Bercaru, La Réforme agraire en R. (1928); J. C. Roucek, Contemporary R. and her Problems (1932): E.

Severin, Le Pétrole en R. (1932); G. C. Logio, Rumania (1933).

J) Weermacht

Het leger bestaat uit: 88 reg. inf., 4 bat. lichte inf., 1 korps jagers (12 bat.), 4 reg. vechtwagens, 24 comp. mitrailleurs, 32 reg. cav., 1 afd. bereden jagers, 57 reg. en 28 afd. art., 3 reg. spoorwegtroepen, 3 reg. verbindingstroepen, 1 reg. pontonniers, 8 reg. pioniers, 1 reg. auto’s, 6 vestingbataljons, 4 gas-reg. benevens de hulpdiensten. Luchtmacht: 773 leger- en 26 marinevliegtuigen. Groote eenheden: 7 legerkorpsen (21 divisiën), 1 korps jagers (2 divisiën), 1 gardedivisie, 4 cav. divisiën, 2 luchtvaartdivisiën, onderverdeeld in eskaders en brigaden. Verplichte mil. dienst van 21e tot 50e jaar, waarvan 5 jaar in actieve leger, 15 jaar in de reserve en 9 jaar in de militie. Wettelijke 1e oefeningstijd: 3 jaar voor de luchtvaart, marine, gendarmerie en grenswacht, 2 jaar voor de rest. Practisch zijn deze diensttijden 27 en 18 maanden.

Mil. vooroefening (verplicht) van 18e tot 21e jaar. Jaarlijksch effectief: 141.399 (16.478 off.). Sterkte gendarmerie en grenswacht (militair georganiseerd) 62.947 (1.125 off.).

De vloot bestaat uit: 7 torpedobooten en torpedojagers, 1 onderzeeboot, 53 kanonneerbooten, monitors, patrouillevaartuigen e.d. Bemanning 5.839 (326 off.).

Lit.: Annuaire mil. (1936).

v. Munnekrede.

II. Geschiedenis.

A) Profaan

Het thans als koninkrijk R. bekende land werd kort voor het begin der Christel. jaartelling gekoloniseerd door Romeinen, welke er Thraciërs, Daciërs en Getae aantroffen en waarsch. ook reeds Slaven. Keizer Trajanus sloeg in 98 een brug over den Donau bij Orsowa, veroverde R. en stichtte er vestingen. Tijdens het verval van het Rom. Rijk werd R. bezet door Hunnen, Goten, Lombarden, Saksers, Bulgaren en Hongaren. Het W. kwam blijvend bij Hongarije. Na den inval der Tataren in de 13e e. vormden zich vorstendommen: Walachije en Moldavië, die afwisselend onder invloed van Turkije en Polen kwamen.

Stefan de Groote van Moldavië (1457-1504) stichtte een onafhankelijk rijk, dat in 1513 onder Turksche macht kwam. In 1593 verdreef Michaël de Dappere de Turken en werd vorst van Walachije, Moldavië en Transsylvanië, doch in 1618 herkregen de Turken de macht, die het land veelal door Grieken lieten besturen, waardoor Gr. invloed in Staat en Kerk in R. toenam. Nadat Constantijn Brancovan (1688-1714) tevergeefs getracht had de Roemeensche eenheid te herstellen, werd bij den vrede van Karlowitz (1699) tusschen Oostenrijk en Turkije Transsylvanië aan Oostenrijk afgestaan. In het Turksche deel bestuurden de Grieksche Phanorioten (uit Konstantinopel) het vorstendom als hospodars; hoewel zij drukkende belastingen oplegden, hebben zij voor de ontwikkeling van R. veel gedaan. Rusland begon zich in de 18e e. voor R. te interesseeren en verkreeg bij den vrede van Koetsjoek-Kainardji (1774) het recht de Orthodoxen in R. te beschermen; in 1812 verkreeg Rusland Bessarabië. Na den opstand van Ypsilanti tegen de Turken (1820) werden Roemeensche hospodars aangesteld, Sturdza in Moldavië en Ghika in Walachije; door Rusland’s invloed verkregen de vorstendommen in 1834 een reglement organique, een soort grondwet.

Na een mislukte poging van Juan Cuza het land onder Russ. protectoraat vrij te maken, werd prins Karel van Hohenzollern (uit den Kath. tak van dat geslacht) in 1866 tot vorst gekozen niettegenstaande tegenstand van Turkije. Een grondwet kwam tot stand, die, met veranderingen in 1879 en 1884, nog van kracht is. In den Russ.-Turkschen oorlog van 1877 verklaarde R. zich 26 April 1877 onafhankelijk en 26 Maart 1881 tot koninkrijk. Men steunde in de buitenl. politiek deels op Rusland, deels op Oostenrijk. In den Wereldoorlog trachtte R. de aan Rusland en Oostenrijk behoorende Roem. gebieden te herkrijgen. Na neutraal gebleven te zijn tot den dood van koning Karei (Oct. 1914), verklaarde koning Ferdinand, gehuwd met de Eng. prinses Maria, in 1916 den oorlog aan de Centralen, die Boekarest in Dec. 1916 bezetten; de regeering begaf zich naar Jassy.

Door de Russ. revolutie van steun verstoken, moest R. 7 Mei 1918 vrede sluiten met de Centralen en de Dobroedsja aan Bulgarije afstaan, doch weldra kwam R. in opstand, en gesteund door de Fr. generaals Berthelot en Franchet d’Esperey werden de verloren gebieden herwonnen en bovendien Transsylvanië en Bessarabië, zelfs een oogenblik Hongarije, bezet en kwam het koninkrijk, zooals het thans bestaat, tot stand. In 1920 sloot R. (minister Take Jonescu) een verdedigend verbond met Joego-Slavië en Tsjecho-Slowakije, de zgn. „Kleine Entente”. In 1927 stierf koning Ferdinand; zijn zoon Karel is koning, nadat eenige jaren diens zoon Michaël geregeerd had onder een regentschapsraad, daar Karel wegens zijn echtscheiding was afgetreden. Een groote agrarische hervorming na den Wereldoorlog heeft het land moeilijke oogenblikken bezorgd, terwijl partijstrijd vele elkander snel opvolgende regeeringen ten gevolge heeft. R. is sedert 1919 lid van den Volkenbond.

Lit.: N. Jorga, Hist. des Roumains et de leur civilisation (1920); id., Gesch. der Rumänen u. ihrer Kultur (1929); A. Muzet, La R. nouvelle (1920); Xénopol, Hist. des Roumains (1896); Damé, Hist. de la R. contemp. (1900); J. Buchan, Romania (1924); Seton-Watson, Hist. of the Rumanians (1934).

B) Kerkelijk

Reeds in de 3e e. begon de kerstening van R. Een der belangrijkste missionarissen was bisschop Nikolas (♱ 414). In de 10e e. begon de Slavische ritus ingang te vinden; onder invloed van Byzantium ging R. met het Grieksche Schisma mede, hoewel het schisma eerst in 1359 in Walachije en in 1401 in Moldavië voltrokken werd; Transsylvanië bleef Katholiek. De Byzantijnsche ritus werd achtereenvolgens in de Slavische, Grieksche en nu in de Roem. taal gevierd; in 1863 werden alle kloosters, die in handen waren van Gr. monniken en een vijfde van het land omvatten, onteigend. In 1885 verklaarde de Roemeensche Orthodoxe Kerk zich autocephaal en sindsdien staat een patriarch aan haar hoofd.

De Kath. Kerk bleef tot in de 19e e. in R. arbeiden als in een missiegebied. Eerst in 1864 werd het bisdom Jassy en in 1884 het bisdom (thans aartsbisdom) Boekarest gesticht. Op 10 Mei 1927 kwam een bevredigend Concordaat met den H. Stoel tot stand, dat in 1929 geratificeerd is. De godsdienstige wetgeving in R. is van 1928.

Er zijn in R. ca. 11 millioen Orthodoxen, 11/2 millioen Kath., 11/2 millioen Geünieerden, 11/2 millioen Prot. en 1 millioen Joden.

v. Son.

Lit.: C. Auner, Brevis Historia (1933); Jorga, Gesch. der Roem. Kerk (Roemeensch, 1909); Candea, Der Katholizismus i.d. Donau Fürstentümern (1916).

III. Roemeensche taal en letterkunde

A) Het Roemeensch

behoort, zooals de naam aanduidt, tot de Romaansche talen, en is meer bepaaldelijk de spontane ontwikkeling van het Balkan-Latijn tot vier dialecten: het Daco-Roemeensch in de Rom. provincie Dacië, het Aromoenisch in het Pindosgebergte en Macedonië; het Maglenitisch in het Karadzogebergte en het Istrisch in het schiereiland Istrië. Deze vier onderling weinig verschillende dialecten vertoonen, naast een wondere zelfstandige taalontwikkeling, diepgaanden invloed, in vormleer, syntaxis en woordvoorraad, van de omringende talen, vooral de Slavische en het Grieksch, het Magyaarsch en het Albaneesch.

B) Literatuur

Van een Roem. literatuur kan slechts sprake zijn sinds het einde van de 15e eeuw: de vroegste documenten zijn, naast een rijk ontwikkelde volkspoëzie, religieuze werken, vertalingen uit Slavisch of Grieksch (Coresi’s bijbelvertaling 1560), en waarvoor nog, als teeken van die afhankelijkheid, het Cyrillisch alphabet wordt gebruikt (tot ca. 1820). Na 1660 ontwikkelt zich een sterk nationaal gekleurde historiographie, met de Kronieken van Ureche, Ibison, Costin (♱ 1692) en Cantemir (1673-1728). Maar een uitgesproken prae-romantisch letterkundig nationalisme ontstaat op het eind van de 18e eeuw, vooral onder invloed van West-Europeesche (Fr. en Ital.) stroomingen: historicus Sjincai (♱ 1816); letterkundige bemiddelaarsfiguren I. Vacarescoe (1740-1799), Georg Asaki (1788-1869) en H. Radoelescoe (1802-’72). Belangstelling voor de volkskunst toonde vooral Anton Panoe (1797-1854).

Een meer oorspronkelijk letterkundig leven breekt zich pas baan na 1848, welk revolutiejaar een intens nationaal zelfbewustzijn in R. opwekt. Naast een populaire richting, waarin M. Cogalniceanoe (1817-’91), de romanciers B. P. Hasjdeu (1836-1907), C. Negruzzi (1808-’68), Jon Creanga (1837-’89), de historicus Balcescoe (1819-’52) en de dichters A.

Moeresianoe (1816-’63), B. Alecsandri (1821-’90) en D. Bolintineanoe (1826-’72) de hoofdfiguren zijn, ontstaat, rond de groep der → Junimea, omstreeks 1865 de zgn. critische of aesthetische richting met den beoefenaar van den boerenroman J. Slavici (1848-1925), de lyrici M. Eminescoe (1849-’89), Georg Cosjbuc, O. Goga (* 1881), St.

O. Iosif (1876-1913), T. Maiorescoe, A Vlahuta (1858-1919), J. Minulescoe (* 1881), P. Cerna (1881-1913), de tooneelschrijvers Bogd. Hasjdeu (1836-1907), L.

Caragiale (1843-1912), V. Eftimin (* 1889) en M. Sorboe, en de krachtig realistische epici M. Sadoveanoe (* 1880) en L. Rebreanoe (* 1885). De heele moderne Roem. lit. wordt gedragen door een uitgesproken socialistische strekking.

De leidende critische geest en litterairhistoricus is N. Iorga (* 1871). Carmen Sylva schreef in hoofdzaak Duitsch, Hél. Vacarescoe en Pan. Istrati vooral Fransch.

Lit.: O. Densoesianoe, Hist. de la langue roum. (1901-’32); M. Gaster, Gesch. der rumän. Lit. (in : Gröber’s Grundriss der rom. Philol., II 1898); N. Iorga, Istoria literaturei române (1901 vlg.); H.

Morf, in: Hinneberg’s Kultur der Gegenwart (dl. I, XI, 1, 1909);N. Iorga en S. Gorceix, La litt. roum. (1920); Apostolescu,L’influence des romantiques fr. sur la poésie roum. (1909). Baur.

IV. Roemeensche kunst Deze is vnl. volkskunst, die zich ontwikkelde onder invloed van omliggende landen en vreemde kolonisten: aardewerk en houten versierselen in boerenhuizen. De fraaie borduursels, door Roemeensche boerinnen vervaardigd, zijn specifiek Roemeensch. De architectuur stond vroeger onder invloed der Oost-Romeinsche en Byzantijnsche kunst, doch begon zich sedert de 16e e. oorspronkelijk te ontwikkelen (kerken in Borzesti en Curtea). Als schilders worden geroemd Grigoresco, Luchian en Andreesco. Het nationale kunstmuseum te Boekarest geeft een goed overzicht over Roemeensche volkskunst.

Lit.: Jorga, L’Art roumain (1922); id., L’Art populaire en Roumanie (1925; id., Les Arts mineurs en Roumanie (1936); Petranu, Holzkirchen der Siebenbürger Rumänen (Sibiu 1934); Stefanescu, La peinture religieuse en Valachie et Transylvanie (1932).

v. Son.