Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Buskruit

betekenis & definitie

Buskruit - ontplofbare stof, dienende om projectielen uit vuurwapenen voort te drijven. Is waarschijnlijk ontstaan uit het in 671 door Kallinikos uitgevonden → Grieksche vuur.

In de 12e of 13e eeuw voegde men aan deze brandbare mengsels salpeter toe. Zij werden toen nog slechts gebruikt als vulling van brandbommen e.d., welke met werptuigen werden weggeslingerd. Omstreeks 1300 kwam men op de gedachte het buskruit ook te gebruiken als voortdrijvende stof. Omstreeks 1331 schijnt het eerste vuurwapen in Duitschland te zijn gebruikt en het is de Bernardijner monnik Berthold, genaamd „der Schwarze”, geweest, die aan de voortdrijvende kracht van het buskruit meerdere bekendheid heeft gegeven en het gebruik heeft uitgebreid (1388).

Tot ongeveer 1888 werd het zgn. zwarte of rookgevende buskruit algemeen als voortdrijvende stof gebruikt. Het bestaat uit een innig mengsel van ca. 75% salpeter, ca. 12,5% zwavel en ca. 12,5% houtskool. Het kwam voor in een drietal soorten: fijn gekorreld, grof gekorreld en prismatisch, elke soort weder in verschillende korrelvormen. De grootte van de korrel houdt rekening met het meer of minder snelle verloop, dat de verbranding moet nemen, zoodat bij geschut met zware projectielen grootere korrels en prismatisch buskruit worden gebruikt, welke langzamer verbranden dan de kleinere korrels, omdat anders de gasdruk in den vuurmond te hoog zou worden.

Een bijzonder soort b. is het bruin prismatisch buskruit, bestaande uit ca. 80% salpeter, ca. 2% zwavel en ca. 18% rosse houtskool; het geeft minder vaste ontledingsproducten en percentsgewijze meer gasvormige producten. Nadeel van het salpeterkruit is de vorming van veel vaste ontledingsproducten, die schade doen aan de voortdrijvende kracht der gevormde buskruitgassen, het inwendige van den vuurmond verontreinigen en een dikke rookwolk vormen. Daarom is het rookgevende buskruit als voortdrijvende stof thans geheel vervangen door het hierna te noemen rookzwakke buskruit. Het wordt thans nog gebruikt als springlading in → granaatkartetsen, voor vulling van sasringen, voor vertragingskorrels in → buizen, voor ontstekingslading in → kardoezen enz., gevuld met rookzwak b. In het midden der I9e eeuw werd gezocht naar een krachtiger buskruitsoort, in de eerste plaats voor klein kaliber geweren, omdat de te geven groote aanvangssnelheid niet met salpeterkruit kon worden verkregen, dan ten koste van een zeer groote lading, met als gevolg abnormaal lange patroon. Na de ontdekking in 1845 door Schönbein van → schietkatoen, gelukte het in 1886 aan den Franschen scheikundige Vieille van het brisante schietkatoen door gelatineeren de detonatiesnelheid tot ontploffingssnelheid te verminderen, waardoor de stof geschikt was voor voortdrijvende stof, waarvan de kracht eenige malen die van salpeterkruit overtrof.

Twee jaren later stelde Nobel tegenover het zuivere schietkatoenkruit, het nitroglycerinekruit, bestaande uit ongeveer gelijke deelen nitroglycerine en schietkatoen. Het schietkatoenkruit of nitrocellulosekruit bestaat uit: 91 à 96% schietkatoen (met 11 à 13% stikstof), 1 à 5% oplosmiddel (aceton, aetheralcohol), 1 à 3% stabilisator (diphenylamine of ureumverbindingen om zelfontleding tegen te gaan), 0,3 à 1% grafiet, waarmede de korrels geglansd worden om electriciteitsverschijnselen tusschen de korrels tegen te gaan en 1,5 à 3% vocht. Het nitroglycerine- of Nobelkruit bestaat uit: 5 à 60% nitroglycerine, 90 à 37% schietkatoen, 1 à, 5% oplosmiddel, 1 à 3% stabilisator, 0,3 à 1% grafiet, 1,5 à 3% vocht en 1 à 5% vaseline of tannine om de temperatuur te matigen en het uitzweeten der nitroglycerine tegen te gaan. Het nitroglycerinekruit is scherper dan het schietkatoenkruit en tast door de hooge verbrandingstemperatuur de vuurwapens sterk aan.

Een bijzondere wijze om de aanvangssnelheid te verhoogen bestaat in een tweede oppervlakkige gelatineering van de korrels, waardoor de oppervlakte harder wordt. De verbranding der korrels begint daardoor langzaam, om steeds sneller te gaan, zonder dat drukverhooging hiermede gepaard gaat (progressief kruit).

Voor de ontploffing van rookzwak buskruit heeft men een ontstekingslading van rookgevend buskruit noodig. In verband met de juiste wijze van gasvorming heeft men aan de rookzwakke buskruitsoorten verschillende vormen gegeven. Men onderscheidt o.a.: blaadjeskruit (bijv. 4x4x0,4 d.z. de afmetingen in mm der blaadjes), dobbelsteenkruit (bijv. 2x2x2), dradenkruit, strookenkruit, ringenkruit (bijv. 8,5x 10/7,75 d.z. ringen lang 8,5 mm, uitwendige middellijn 10 mm, inwendige middellijn 7,75 mm), pijpenkruit (bijv. 260x7/4, bij dunne pijpen macaronikruit genoemd), schotelveerenkruit. De laatste drie soorten worden gebruikt bij grootere ladingen, de vlam heeft gelegenheid door de geheele lading heen te slaan, zoodat het brandend oppervlak zooveel mogelijk gelijk blijft. Voor losse schoten is een zeer snel ontploffend buskruit noodig, omdat geen drukverhooging ontstaat ten gevolge van den weerstand van het projectiel: manoeuvrebuskruit, zeegrasbuskruit.

Door het gebruik der rookzwakke buskruitsoorten is wel de rookvorming verminderd, maar niet de vlam, die ontstaat, doordat de heete achter het projectiel aanstroomende gassen in aanraking komen met de lucht en dan verbranden (→ Mondingsvuur), waardoor de opstellingen der vuurmonden dikwijls worden verraden. Men zoekt nog steeds naar middelen om deze vuurverschijnselen te voorkomen of te verminderen (vlamvrij kruit); men tracht in hoofdzaak door toevoeging van bepaalde stoffen de temperatuur te matigen. Het verminderen van de vlam ging echter als regel gepaard met meerdere rookontwikkeling of met vermindering der ballistische eigenschappen van het buskruit. Een bevredigende oplossing is nog niet gevonden. Ook worden proeven genomen om den knal bij het afgaan van het schot te verminderen, om de ontdekking van vurende batterijen door middel van geluidmeting te bemoeilijken. → Artilleriemeetdienst.

Lit.: Pascal, Explosifs, poudres et gaz de combat (Parijs 1925); A. Stettbacher, Schiessund Sprengstoffe (Leipzig 21933). “Nijhoff.