Buitenwereld - realiteit der. De zinnelijke ervaring is een der bronnen van ons menschelijk kennen (➝ Kenbronnen).
Vandaar heeft de wijsbegeerte zich vanouds bezig gehouden met de vraag, of onze zinnelijke ervaring een getrouw beeld geeft van een buiten ons bewustzijn bestaande wereld.
A) Het idealisme aanvaardt geen ander kenobject dan onze bewustzijnsinhouden (➝ Bewustzijnsphilosophie). Volgens het absoluut idealisme bestaat er buiten het bewustzijn geen enkele realiteit (Hegel: was vernünftig ist, das ist wirklich, und was wirklich ist, das ist vernünftig). Het gematigd idealisme loochent ófwel enkel het bestaan eener stoffelijke wereld (➝ Acosmisme: Berkeley), ófwel enkel de kenbaarheid eener werkelijk bestaande b. (➝ Transcendentalisme: Kant).
B) Het realisme erkent bestaan en kenbaarheid eener b.
1° Het critisch realisme blijft echter vasthouden aan de idealistische stelling, dat als eigenlijk en onmiddellijk kenobject alleen onze bewustzijnsinhouden kunnen gelden (wat we het eerst kennen, is van psychischen aard). Met behulp van het oorzakelijkheidsbeginsel kunnen we dan uit deze bewustzijnsinhouden als gevolg besluiten tot bestaan en wezen eener b. als hun geëvenredigde oorzaak (Külpe, Mercier, Gemelli, Geyser). Aldus tracht men het idealisme door het idealisme te overwinnen.
Dit critisch realisme verwerpt natuurlijk de realiteit der zinnelijke qualiteiten (kleur, klank, enz.): in de werkelijkheid beantwoorden hieraan enkel quantitatieve oorzaken (bepaalde trillingsverschijnselen), die door onze zinnen als qualiteiten worden geduid (sluit men zijn oogen en ooren, dan is de b. kleur- en klankloos); een opvatting, die van ouds haar vertegenwoordigers onder wijsgeeren en natuurkundigen telde (Democritus, Galilei, Gassendi, Mersenne, Descartes, Locke, Hobbes) en in de leer der specifieke zintuigenergie van Joh. Müller (1833) haar subjectivistische ontwikkeling vond. Sommige critische realisten gingen nog verder en verwierpen ook de realiteit der quantiteit (uitgebreidheid, enz.): in de werkelijkheid beantwoorden hieraan insgelijks enkel transcendente oorzaken, die op onze zinnen inwerkend uitgebreidheidsgewaarwordingen doen ontstaan (Herbart, Einstein). Het critisch realisme staat hier niet ver meer van het idealisme, dat, gelijk gezegd, de mogelijkheid verwerpt om tot de kennis dier transcendente oorzaken zelf door te dringen (Kant).
Omgekeerd zijn er wel, die de realiteit der zinnelijke qualiteiten verwerpen, zonder nochtans critisch realist te willen zijn (Gründer).
2° Het natuurlijk realisme houdt vast aan de algemeene overtuiging, dat de zinnelijke qualiteiten en quantiteiten der b. onmiddellijk en naar haar wezen door ons worden gekend: onze zinnen zijn de ➝ kengronden dier qualiteiten en quantiteiten, welke omgekeerd de zijnsgrond zijn onzer zinnelijke kennis (Aristoteles, H. Augustinus, H. Alb. de Groote, Thomas v. Aquino; Pesch, Farges, Urráburu, Willmann, Willems, Gredt, Gény, De la Vaissière, Frick, enz.). Dit natuurlijk realisme erkent daarbij ten volle de beteekenis van subjectieve factoren bij het kennen dezer werkelijk bestaande b., die vaak oorzaak zijn, dat we er slechts een onzuiver en misleidend beeld van hebben. Het is dan ook niet te vereenzelvigen met een naïef realisme, waarin a priori de stelling wordt opgezet, dat onze zinnelijke kennis absolute gelijkheid vertoont met de b.: de zon zou ongeveer een voet groot zijn, omdat we ze zoo groot zien (Epicurus).
Lit.: Job. Gredt O.S.B., Unsere Auszenwelt (1921).
“v. d. Berg.
”